De Revisor. Jaargang 22(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Mathilde Lippens Gedichten Elke dag Elke dag zie ik hem aan, de snor van oor tot oor, de kuitbroek, aan zijn hoed een veer, een arm voor de zweep, een arm voor de lijn waarmee hij aan zijn hond rukt. Was ik dat dier, ik wenste me een meesteres die lief en veilig, wars van jachtgenot zich aan mij gaf, mij uitliet naar de sloot waar ik mijn spiegelbeeld zag uitgespaard in kroos, vlinders rond mijn oren, vissen aan mijn poten, eenden voor mijn snuit en kattestaarten vleiend om mijn staart. Ik ben die teef, geschoren, afgericht, moet braaf zijn, pootjes geven, kloten likken. Eens bijt ik me vast in wat hem drijft. [pagina 53] [p. 53] Hoogliedje Dat geen jakhals, geen vos mijn tuin verniele, dat ik geur naar mirre en laurier, dat mijn ogen duiven zijn, mijn borsten tweelingwelpen, granaat- helften mijn wangen, mijn flanken reeën. Oh lippen van honing, ivoren hals, oh kuikendonzen heuveltje, fluwelen bron. Waai door mij heen, Wind, waai door mijn palmhaar, ritsel zachtjes tussen mijn gazelledijen. Kom, vandaag geen last van mijn gehate vlees, geen hinder van gesmoorde hartstocht, geen ergernis om wat ze met me deden, geen smart om wat ze lieten. Mijn tong is als een zotte pen, mijn lijf een bundeltje lieftalligheid, een weitje leliën, lust- hof vol saffraan, muskaat, kaneel. Vorige Volgende