De Revisor. Jaargang 22
(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[1995/6] | |
[pagina 3]
| |
Thomas Rosenboom
| |
[pagina 4]
| |
veel groter gemaakt! Maar ik had nooit een probleem, ik had alleen maar gelijk. Ik kon alles, in plaats van te leren zwemmen liep ik over het water, en nooit hoefde ik te opereren, ik toverde de lamme gewoon beter, zonder enige bijwerking of complicaties achteraf, ik heb nooit zelfs ook maar medicijnen voorgeschreven. O, dat sterke verlangen in mij om nog eens echt iemand te opereren, zo heel terloops, en volkomen onbevoegd, o ja, bijvoorbeeld als kapper: je moet naar een boer, om hem te scheren. Bang voor de hond betreed je het erf. Er is geen hond, er is niemand, alleen maar stilte. Met je scherpste mes in de handpalm loop je verder. Alle deuren zijn op slot, behalve die van de schapenstal aan de achterkant. Je steekt je hoofd in de lauwe, schemerige stank en onmiddellijk zie je de jongen zitten, vuil en verwilderd in een kar vol stro. Opgelucht geen indringer meer te zijn vraag je hem de weg, maar het antwoord, ook het herhaalde antwoord, is te dierlijk om te verstaan, dierlijk als het geblaat rondom - is de jongen achterlijk? Maar zijn ogen staan zo klaar! Je neemt hem mee naar buiten; nog steeds slaakt hij enkel keelklanken; je kijkt hem in de mond. Reeds zie je zijn gebrek, het veel te strakke, veel te korte toompje onder zijn tong, waardoor hij niet praten kan; reeds zet je je mes aan: een snelle haal - van pijn bijt hij in je vingers! Lachend kijk je naar je rode hand, je weet niet van zijn bloed of het jouwe. Wat later, terug aan de weg, lacht de jongen ook: je hebt hem verteld dat hij zal leren spreken, dat zijn tong bevrijd is, dat de boer zal merken dat hij niet achterlijk is, dat hij in huis mag. Nu al lijkt hij wijzer, volwassener: het bloed op zijn kin een rode baard! Dankbaar ga je terug naar huis. Maar dankbaar ben ik nooit geweest; de vrees dat een wonder mislukken zou ken ik niet; de opluchting dat het goed ging evenmin - eigenlijk is al het menselijke mij vreemd -, helaas, voor mij als personage, want de mens, altijd oprecht in zichzelf geïnteresseerd, zoekt in de literatuur niets anders dan het menselijke, de kleine mens het klein-menselijke. Ademloos volgen wij Richard de Derde op zijn bloedige weg naar de macht, niet vanwege die weg op zichzelf, hoe gewaagd die ook is, maar omdat Richard die weg zelf heeft gekozen, uit rancune, vanuit zijn probleem dat hij gebocheld en mank is, en als compensatie voor de hem onbereikbare eerste keuze van de dans en de dames: daarom volgen wij hem niet alleen, maar sympathiseren wij ook met hem. Niemand sympathiseert met mij. Ik stichtte mijn geloof niet uit rancune of compensatie, maar domweg omdat ik de waarheid bezat - wie kan met zo iemand meeleven, en denken: ik hoop dat het hem lukt, en dat zijn geloof een internationaal succes wordt? Geen enkele zwakte of ambitie, geen enkel probleem maakt mij menselijk, zelfs mijn kruisdood, een ongelukkig toeval eigenlijk, allerminst | |
[pagina 5]
| |
over mijzelf afgeroepen, is niet echt aangrijpend, en eigenlijk niet eens echt een probleem: ik verrees immers. Ach, één moment van twijfel maar, bijvoorbeeld over mijn toch onbevattelijke afkomst, - en ik zou in de literatuur net zo gezien zijn als Hamlet; één moment van eenzaamheid maar, vanwege mijn hardvochtige vader die mij in de wereld heeft geplaatst zonder mij er te begeleiden - en het evangelie zou even grandioos zijn als al die laatst voor de Librisprijs genomineerde boeken! Mijn karakter heeft de kilte van iemand die geen liefde meer zoekt of nodig heeft; de zelfgenoegzaamheid van iemand die wel wil geven, maar niet meer kan ontvangen; de ijdelheid van iemand die het zonder enige ijdelheid denkt te kunnen stellen; de hoogmoed van iemand die neerkijkt op de hoogmoed van anderen: ik mis kortom die alledaagse, tragische kleingeestigheid waarom wij van een ander kunnen houden, ik bedoel: denk maar eens aan de geliefde die je heeft verlaten - als de pijn eenmaal voorbij is, met hoeveel meer tederheid herinner je je dan niet haar kleine problemen, de manier warop zij at en liep, de flauwheid van haar grapjes en vooral ook haar gewoontes, veel meer toch dan al haar voortreffelijke daden en deugden bij elkaar? Nee, het is waarlijk geen wonder dat mijn leven nauwelijks nog in schouwburg of roman wordt nagespeeld. In Boelgakovs De meester en Margarita heb ik niet meer dan een bijrol; mijn rechter Pontius Pilatus, wèl verstrikt in dramatisch conflict, de hoofdrol. Alleen De idioot van Dostejevski schijnt op mijn personage gebaseerd te zijn. Het is zijn enige roman zonder schuld of boete, en de minste uit zijn oeuvre. |
|