De Revisor. Jaargang 22
(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||
Capita Selecta IVDe hel van de dwazenVolgens Lucretius (in De rerum natura III vs. 978-1023) dienen wij de straffen in de onderwereld allegorisch te interpreteren: ‘De legenden van wat er diep in de Acheron plaats grijpt, verhalen alleen maar dat wat er hier in ons leven gebeurt.’ Tantalus die het rotsblok vreest dat boven zijn hoofd hangt (als hij reikt naar drank en spijs), belichaamt de mens die wordt geplaagd door een ongegronde angst voor de Goden en de slagen van het lot. Tityus wiens lever eeuwig wordt weggepikt door gieren, staat voor degeen die wordt gekweld door lust, verscheurd door jaloezie en opgevreten door angst. Sisyphus die vergeefs pogingen onderneemt een rotsblok de berg op te rollen, illustreert de ijdele pogingen het volk te overheersen. De Danaïden die een bodemloos vat met water vullen, verbeelden de onverzadigbare behoefte aan de geneugten des leven. Lucretius situeert de hel niet in het hiernamaals, maar in dit bestaan zelve. Angst is de straf voor ons blinde begeren: ‘hier in ons leven volgen op vreeslijke daden ook vreeslijke angsten voor straffen’. Wij vrezen boetedoening, gevangenis of marteling, en als deze straffen uitblijven is er nog wroeging, spijt en het kwade geweten. De straf wordt nog vergroot door de angst dat het lijden uitzichtloos is en na de dood zal verergeren. ‘En zo wordt tenslotte hier voor de dwazen het leven een hel.’
Lucretius gaat echter voorbij aan het heimelijk genot dat schuilgaat in de eindeloze, vergeefse pogingen onze begeerte te stillen; een behagen in het onbehagen. Maar deze zaligheid is alleen weggelegd voor de armen van geest. Het besef dat ons streven hopeloos is, dat wij streven om het streven, om het genot in de mislukking, maakt dit bestaan tot een hel. | |||||||
AtaraxieEr is geen andere hel dan de angst zelve, die overigens onlosmakelijk met het bestaan is verbonden. Angst verpest ons geluk, maar houdt tevens de wereld draai- | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
ende. Uit angst voor de dood storten wij ons in het leven. Doodsangst prikkelt de blinde, onbevredigbare begeerte naar seks, macht en roem; wat weer angst opwekt voor straf, pijn en... dood. Dat is de cirkel waarin wij gevangen zitten. De spanning tussen doodsangst en levenslust vormt de existentiële hel. Angst voor de dood leidt tot een haat jegens het leven. De enige weg uit dit inferno is zelfmoord.
De epicurist zoekt een andere oplossing. Hij tracht zich te bevrijden van zijn waanbeelden door afzijdig te leven en zijn hartstochten te beteugelen. Het doel is ataraxie: een toestand vrij van zorg en vrees. Maar ook het streven naar ataraxie heeft iets dwaas, iets ijdels, iets dat tot mislukken gedoemd is. Opnieuw is er sprake van een ongeweten zaligheid: uit angst voor het leven verlangt de epicurist heimelijk naar de dood. Ataraxie is in het uiterste geval een vorm van levende dood, een variant op de ultieme domheid: het verstommen uit angst een domheid te begaan. Hendrik Goltzius, De val van Tantalus naar de onderwereld (1588).
Het vervoer van de molensteen.
Uit Das Schiltbürgerbuch 1680. | |||||||
De boeotische helTussen de domheid in de Kamper uien en de straffen in de Griekse onderwereld bestaat een opmerkelijke overeenkomst.Ga naar margenoot+
| |||||||
[pagina 55]
| |||||||
De beotiana tonen geen karikaturaal beeld van het menselijk bedrijf, maar illustreren de hel die in het dagelijks leven zelf schuilgaat. Onze dwaze, werktuiglijke handelingen hebben als neveneffect de orde op voorwaarde dat wij hun idiotie niet zien, en in de overtuiging verkeren dat er een doel in het verschiet ligt. De boeotische hel wordt geopenbaard aan degenen die een ‘oog voor de domheid’ ontwikkelen, het volgens Flaubert ‘vreselijke talent’ dat een eind maakt aan alle levensvreugde. | |||||||
Griekse wijsheidOnderweg blijven de burgers wachten tot de rivier voorbij is gestroomd. | |||||||
De poort van de hel ILasciate ogni speranza, voi ch'entrate.Ga naar margenoot+ Boven de poort die toegang biedt tot de hel staat in duistere letters te lezen: ‘Laat af van alle hoop, gij die hier binnentreedt.’ Dit bevel valt als een raadsel te lezen: de wereld bezien zonder hoop is een hel. In dat geval staat de poort los in het bos, net als een triomfboog die ook geen toegang biedt tot een andere ruimte. De ‘loze’, dwaze poort markeert een perspectiefwisseling tussen hoop en vrees. Vrees voert naar de hel; wij sterven van de angst. Maar aan de andere kant van de hellepoort moet dan te lezen zijn: ‘Hoop doet leven’. Hoop biedt perspectief, geeft een schijn van diepte aan onze platte, boeotische handelingen. | |||||||
PandoraToen Pandora de vaas opende, ontsnapten allerhand ziekten, rampen en smarten om zich over de wereld te verspreiden, alleen de hoop bleef achter. Anders gelezen: Pandora ontnam de mens alle hoop, waardoor het bestaan een hel werd. | |||||||
De quidproquoMij heeft gemaakt de goddelijke Macht; De zondeval heeft een eind gemaakt aan de harmonie. Het paradijs zal nimmer op aarde weerkeren. Onze vruchteloze pogingen de orde te herstellen, maken het bestaan tot een boeotische klucht. | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
Maar dankzij een dogmatisch gebaar vindt er een ommekeer plaats. Door een triomfboog voor de domheid op te richten, weten wij zelfs van onze missers nog een succes te maken. De poort biedt van de ene kant toegang tot de dwaze hel die schuilgaat in ons dagelijks leven. Maar ingang via de andere kant heeft een quidproquo tot gevolg waardoor het structurele gemis een extra attractie wordt van dit aardse bestaan: het geluk schuilt in het verlangen, niet in de vervulling... | |||||||
De poort van de hel IIIch denke sowieso mit dem KnieGa naar margenoot+ De Denker van Rodin maakte oorspronkelijk deel uit van de Poort van de Hel, twee enorme bronzen deuren die waren bedoeld als toegangspoort voor het Museum van Decoratieve Kunsten in Parijs. Van bovenaf beschouwde de Denker (ook wel de Dichter of Vergilius genoemd) in de pose van de melancholicus het leed van de verdoemde mensheid. Nu zou je hierin een satirisch protest kunnen zien van Rodin, een verklaard aanhanger van de zuivere kunst: via de helledeur betreedt u het museum van decoratieve kunsten, laat alle hoop varen. Maar de aanklacht is in de vorm van een deur gegoten, en als zodanig ook een staaltje toegepaste kunst. Het aardige is dat de Hel niet achter de deur ligt, maar op de deur staat afgebeeld. De Hel schuilt in de deur zelve. Het museum is nooit gebouwd. Domenico Di Micchelino, Dante. Links op de afbeelding: de hellepoort en de lamlendigen.
| |||||||
De gave des onderscheidsAan gene zijde van de hellepoort treft Dante de mensen die ‘il ben dell'intelletto’ hebben verloren, de goddelijke gave des onderscheids. In religieuze zin is dit het vermogen God te zien, in filosofische (Aristotelische) zin is dit de intuïtie voor het ware, het Summum Bonum. Het vermogen te kiezen tussen goed en kwaad verkregen Adam en Eva door te eten van de verboden vrucht. Het verwerven van intellect was een zonde die gepaard ging met een verstoring van de orde die het begin van onze cultuur betekende. In het paradijs was het intellect niet nodig omdat elke daad van nature onschuldig | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
was, maar op Aarde kunnen wij niet zonder: de ‘nous’, de rede geeft eenheid aan ons beeld van de wereld, plaatst alles in een perspectief met het oog op het Hoogste Goed. In de hel treffen wij degenen die deze gave uit vrije wil hebben verloochend en daarvoor worden gestraft met de vreselijkste martelingen. Ook dit valt anders te lezen: voor wie zijn rede verliest, wordt de wereld een hel. Naast deze kleurrijke zondaars die hun goddelijke gave hebben verkwanseld door te kiezen voor het kwaad, zijn er de lamlendigen die tegen hun intellect hebben gezondigd door helemaal niet te kiezen. Dit is de grijze massa die Dante het eerst ziet nadat hij de hellepoort door is gegaan. | |||||||
Het voorportaallasciare ogni sospetto In het gezelschap van Vergilius treedt Dante de hel binnen. In de voorhof, nog voor de Acheron en het Limbo, op een duistere vlakte onder een sterrenloze hemel, rent een enorme menigte in verwarring achter een rondtollend vaandel, voortgedreven door horzels en wespen. Het tumult van de jammerende geesten klinkt als een zandstorm. Dit zijn de nameloze silhouetten, de onbeduidenden zonder blaam of faam die geen naam verdienen. De lamlendigen, verzakers en handenwassers hebben gezondigd door niet te kiezen, ook niet voor het niet kiezen. Zij waren goed noch slecht. Onder hen treffen wij een groep gevallen engelen aan die niet opstandig was en evenmin trouw aan God, maar die afzijdig bleef, slechts om zichzelf bekommerd. De sterrenloze nacht staat voor de onmogelijkheid zich te oriënteren. Het vliedende vaandel is een symbool voor de weifelende geest van de besluitelozen. De vergelijking met de zandstorm wijst op het grote aantal, hun steriliteit en ijdelheid. De horzels en wespen staan voor de nutteloze bedrijvigheid.
Deze rampzaligen, ‘die nooit levend waren’, worden door hemel en hel verworpen. Ze vallen buiten de classificatie van zonden en deugden. Ze zijn atopisch, buitenissig. Hun excentriciteit schuilt niet in hun uitzonderlijkheid, maar juist in hun monsterlijke grijsheid. Ze verdienen naam noch plaats. De zondaars kunnen zich tegen hen nog roemen! Die levende doden zijn verdoemd eeuwig rusteloos te dolen tussen de wereld en het hiernamaals. Hun blinde leven is zo verachtelijk dat zij afgunstig zijn van het lot van de gefolterden in de hel, die tenminste hun plaats en straf kennen, weten waar ze aan toe zijn. Hun straf weerspiegelt hun ‘zonde’. Het niet-weten voedt hun angst; dat is de marteling die is weggelegd voor degenen die van niets wilden weten. Vergilius maant Dante om door te lopen. Hen observeren zou al te veel eer zijn. ‘Herinnering aan hen laat de wereld niet bestaan.’ | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
De bron van het kwaadVoor de christenen was het kwaad de bron van alle ellende in de wereld, maar door plaats in te ruimen voor de ‘levende doden’ komt Dante ook tegemoet aan de opvatting van de Grieken voor wie het kwaad volgt uit domheid en onwetendheid. | |||||||
De schandvlekThose who have crossedGa naar margenoot+ Niet de zondaars, maar de ‘levende doden’ vormen de eigenlijke schandvlek op de schepping. Hun ‘zonde’ - die verder nameloos blijft - is de dwaasheid, het zich van de domme houden, de passieve ‘wil’ tot domheid. De holle mensen laten zich leven. Te denken valt aan conformisten, zwevende kiezers, de zwijgende meerderheid, de kudde die gedachtenloos de waan van de dag volgt, opportunisten die met alle winden waaien, mensen zonder standpunt, onverschilligen en lafhartigen die zich op de vlakte houden alvorens de rest te volgen. Zij verdienen geen naam. Daarom zijn ze veroordeeld tot het niemandsland. Maar de feitelijke reden waarom zij tot vergetelheid worden veroordeeld, is dat in hen de boeotische dwaasheid zichtbaar wordt van de schepping zelve, inclusief hemel en hel. Het is juist dit volgzame gedrag van de massa dat uiteindelijk bepaalt wat als goed en wat als kwaad wordt gekenmerkt! De dwazen tonen de verborgenGa naar margenoot+ waarheid van de orde, het feit dat de indeling in schapen en bokken contingent is, berust op blinde gehoorzaamheid aan de imperatief die luidt: ‘Kies!’, en vraag niet waarom. Aangezien dit inzicht fataal zou zijn voor het geloof en het systeem dat hierop berust, draaien wij de boel om: wij doen alsof de dwazen de orde verstoren door niet te kiezen. Zo wordt het boeotische van de orde zelf een extra stimulans, een ethische aansporing om te kiezen, te denken, onze vrije wil te gebruiken. Door ons af te zetten tegen de dwazen krijgt onze keuze pas betekenis. Vergeleken met de laffe afzijdigen heeft zelfs de zondaar nog iets heroïsch. Zo verkeert de dwaasheid van de schepping zelve in de toetssteen voor principieel gedrag, moreel of immoreel.
De navel van Lucifer vormt de kern van de Hel, maar de wervelende groep dwazen in de marge raakt aan de kern van de schepping in haar geheel. De levende doden zijn | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
zo fascinerend omdat zij ons herinneren aan de holheid, de boeotische hel die schuilt in het hart van onze orde. Geen wonder dat Vergilius onrustig wordt en zegt dat wij aan hen geen aandacht mogen besteden. | |||||||
Het paradijs van de dwazen
They know not nor will understandGa naar margenoot+
In darkness they walk on,
The earth's foundations all are moved
And out of order gone.
Op zijn reis door Chaos naar Eden landt Satan op de buitenste sfeer van het pasgeschapen universum om zich te bezinnen op zijn toekomstige taak: het bewerkstelligen van de zondeval. Aan zijn voeten ligt het Primum Mobile, de donkere korst die alle sterren en planeten in zich bergt. Starend over deze ‘stormachtige zee van land’ heeft Satan een opmerkelijk toekomstvisioen: hij ziet een enorme zwevende mensenmenigte, waaronder monniken en priesters temidden van relieken, aflaten en rozenkransen; kluizenaars en pelgrims die God op Aarde zochten; Babelbouwers die een toren naar de hemel construeerden; Empedocles die zich in de Vesuvius stortte, strevend naar onsterfelijkheid; Cleombrotus die in zee sprong om Plato's Elysium te proeven. Dit zijn de naïeve mensen die vergeefs poogden op Aarde een plaats in het hiernamaals te bemachtigen. Zij werden beloond naar de ledigheid hunner daden. Als luchtbellen stegen zij op van de Aarde om via de zeven planeten, door de sfeer van de vaste sterren en die van kristal te belanden op het Eerst Bewogene. Een straaltje licht uit het Empyreum houdt hun hoop op het eeuwig heil levend; maar als zij de voet zetten op de trappen naar het Hemelse Jeruzalem worden zij door stormwinden weggeblazen in een groot, breed limbo, ook wel genaamd: Het Paradijs van de Dwazen. Omdat hun handelingen niet zozeer getuigden van slechtheid, maar veeleer van infantiele ijdelheid en pretentie, zijn zij niet tot de Hel veroordeeld, maar is hun een plaats toegewezen in het Limbo, vanouds de eindbestemming van onnozele zielen. Het wordt een paradijs genoemd omdat zij niet beter weten; deze armen van geest beseffen niet dat hun bestaan ‘in de lucht hangt’ en wanen zich op weg naar het Koninkrijk Gods.
Dit opmerkelijke verhaal is afkomstig uit John Miltons Paradise Lost (boek III, vs. 418-496). De tijdgebonden kritiek op de paapsgezinden, de groteske stijl, het onvoltooide karakter en de merkwaardige, geïsoleerde positie van deze satire binnen het verder zo ernstige geheel waren dermate in strijd met het strak en harmonieus | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
geconstrueerde epos, dat sommige critici hierin zelfs een misplaatste bijdrage van een andere auteur meenden te herkennen. Vanuit welk perspectief wordt de betekenis van deze smet op het werk geopenbaard? Anamorfose van Charles i.
Engelse school (±1660). | |||||||
Het plafond van de domheidTijdens zijn bezoek aan Italië in 1638 heeft Milton kennisgemaakt met het apotheoseplafond. In het Palazzo Barberini werd door Pietro da Cortona de laatste hand gelegd aan een schildering waarop de Goddelijke Voorzienigheid eeuwige roem en onsterfelijkheid verleent aan paus Urbanus VIII en diens familie. In Engeland heeft hij Rubens' Triomf van koning James I en de monarchie van de Stuarts gezien toen hij een kamer in Whitehall kreeg als secretaris van de nieuwgevormde staatsraad, kort na de onthoofding van Charles I... In een wervelende voorstelling ‘di sotto in su’ zien wij hoe de vorsten van kerk en staat door engelen de hemel in worden getild, omringd door symbolen van hun wereldse macht en allegorische figuren die hun deugden verbeelden als Vroomheid, Rechtvaardigheid en Goed Beleid. Aan de rand zijn de ketters afgebeeld als Giganten die door Minerva - zinnebeeld van de Wijsheid - uit de compositie worden verdreven. Minstens zo belangrijk is de zinsbegoochelende manier waarop de heersers worden opgehemeld. De quadraturakunst maakt de hemelvaart niet alleen zichtbaar, maar weet deze metafysische gebeurtenis ook voelbaar te maken. De blik van de toeschouwer wordt door de perspectiefschildering getrokken in de vrijheid van een oneindige ruimte. Hij vergeet het bestaan van het plafond, dat niettemin een voorwaarde is voor de illusie van grenzeloosheid. De esthetiek van de ‘stupore’ verlost hem van de aardse beperkingen en geeft een voorproefje van de hemelse zaligheid.
Vaak is er op de vloer één punt aangegeven van waaruit het tafereel diepte en zin krijgt. Zodra wij de aangewezen plek verlaten, neemt het spektakel evenwel een onverwachte wending; alle verticalen blijken horizontalen. Termen als ondersteboven en achterstevoren worden zinledig. Niet alleen lijkt de voorgespiegelde orde | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
ineen te storten, de duizeling wekt tevens twijfel aan de fundamenten van de wereld buiten dit perspectief. Wij dreigen ons evenwicht te verliezen; zo geeft de stomme verbazing een idee van de jongste dag. De veelal jezuïtische ontwerpers zagen deze methode als een les voor degenen die binnen hun religie niet de juiste positie innamen. Ook stond het centrale punt metaforisch voor het absolutisme van de vorst en de onfeilbaarheid van de paus.
Als republikein en puritein verwerpt Milton deze standpunten. Hij doet een stap opzij en onthult zo de dwaasheid van de spil waar de illusie om draait. ‘Dwaas’ omdat hier de dwaasheid niet van valt te bepalen zonder jezelf buiten de orde te stellen; het punt ontleent zijn wijsheid met terugwerkende kracht aan het systeem dat hierop is gefundeerd. Milton maakt zich los uit deze fascinerende drogreden. De schuinse blik ontneemt de opgeblazen strevers ieder perspectief. De harmonie verkeert in een klucht. De verheven figuren tuimelen om alsof:
een heevge tegenwind die blaast
Van beide zijden, dwars hen henenstoot,
Tien duizend mijlen weg, in 't wijkend luchtruim.Ga naar margenoot+
Zo bezien is het apotheoseplafond een illustratie van het Paradijs der Dwazen. De schildering vereeuwigt hun val. | |||||||
De wil tot domheidMilton heeft de stupore-techniek gebruikt voor een schets van de stupiditeit. Vanuit de juiste invalshoek blijkt de schijnbaar ongerijmde passage uit het derde boek van Paradise Lost (waarin de kwestie van vrije wil en voorbeschikking centraal staat) een anamorfose van het apotheoseplafond, dat symbool bij uitstek van de zelfverheffing: de oerzonde waarvoor Satan uit de Hemel werd gestoten, en Adam en Eva uit het Paradijs. Milton bestreed het idee dat de mens door eigen handelen een plaats in het hiernamaals kan veroveren. In zijn optiek was dit een kwestie van Goddelijke genade. Door de dwaasheid een plaats te geven binnen zijn werk, herinnert de dichter aan de grenzen van het menselijk kenvermogen, en wijst hij op de onbepaalde ruimte waarin onze hypothetische constructies zweven, zijn eigen visionaire epos inbegrepen.
De triomfen van het intellect berusten op een dwaasheid die alleen effect heeft voor zover zij niet wordt gezien. Esse est non percipi. Willen wij niet de grond onder de voeten verliezen, dan moeten wij ons van de domme houden voor de domheid in het hart van alle systemen die wijsheid in het verschiet stellen. Milton ontbrak het aan die wil tot domheid. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
|