De Revisor. Jaargang 22(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Henk van der Waal Aangaande het hiernakomende Talm, nu zij mij de zonnebril heeft opgezet en ik gedwongen ben met zwarte pen op zwart papier te krassen, niet de ingesleten brailletekens van mijn huid te krabben, ze in een envelop te bergen en op te sturen naar adres onbekend want niet aan iemand, niet aan niemand dit letargisch schrift van een voor eeuwig vermomde, die ongedurig zijn dodendans stapt op de vruchteloze velden van de voorzienigheid in de hoop door een arenlezende vinger definitief te zullen worden gevonden. Of het maar komen wil en doen alsof het er allemaal niets toe gedaan heeft - de geronnen toonvloed, de vermalen leegte, de verlammende herinnering aan de toekomst - opdat het gejoel der sprakelozen over me uitstroomt en de overweldigende en totale transparantie van de tijd me uitvlakt waardoor ik de schrijver zal worden van het verhaal uit de nacht dat vertelt van de giganteske weigering die buiten elke vraag om voortglijdt zonder ook maar in het minst gehinderd te worden door schoonheid van enige betekenis of het woordgruis dat nog in mijn kielzog sleept. [pagina 67] [p. 67] Zeer onzeker is het of er tegen die tijd niet neergekeken zal worden op je zojuist verworven waterdunne eenzaamheid, zoals op een voetbalspeler die plotseling beseft dat hij buitenspel moet staan: de fluit heeft geklonken, maar hij heeft het teken van de goden niet gehoord en is verder gegaan, niet wetend al wetend, en is ondanks het vaste doel voor ogen een verdwaalde geworden, een zwerver van wie elke stap een misstap is, elk woord een vloek, een opgegevene die nog voortgaat, hoe de grond ook lokt, wachtend op de sliding, die uitblijft, zodat er niets anders op zit dan doorlopen en doorlopen en ingaan in de gelukzaligheid van het uitgesloten zijn. Hoe het, overgeleverd aan de oppervlakte, op de hoogte zal waaien - je weet het niet - en of het bemoste steenparadijs zich korreltje voor korreltje over je heen zal leggen om je naaktheid te bedekken zodat je voor de schaamteloze blikken behoedt zult zijn en je je gestreeld mag weten door het allerondoorgrondelijkste - je weet het niet - en of ik de hele wereld aldaar in een woord te ruste zal leggen om dan adem te halen alsof er niets gebeurd is - ik weet het niet - en of ik daarop in staat zal zijn je samen met de ontmaskerde eindeloosheid telkens bij me naar binnen te slaan om het kruiend ijs in me te breken en voorbij goed en kwaad samen te vallen met de zinderende vlakte van je huid - ik weet het niet. [pagina 68] [p. 68] Gezien deze breekbare letters en de zich weldra ontrazende eenzaamheid, die mij op zal winden en weg zal wenden naar de ontgoocheling van voor het begin, toen schuld of schaamte nog niet als houvast golden, voltrekt zich aanstonds de onttrekking van de albasten glans der dingen en word ik gelijk een stroom die uitstromend in de zee nog op zoek gaat naar haar bron, aldus vervloeiend met het tergende waarom dat brandt op onze tong als men ons onbekommerd vraagt naar onze mening terwijl het doek al lang gevallen is en ons oor zich heeft gevuld met dovenetel om geen acht te hoeven slaan op de kille hand der wetenschap die elektroliet op onze schedel plakt om ons de herinnering aan het hiernakomende te ontnemen. Vorige Volgende