een sombere kamer met aan het eind een raam dat baadde in tegenlicht. Als je anders keek, zag je echter een avondlijke Amsterdamse straat met stoplichten, tramleidingen en passerende auto's. Ook hier vermengden de realiteiten zich, zodat je niet wist of het binnen of buiten was, of het een straat was die ergens heen leidde dan wel een afgesloten kamer. En steeds was er dat licht in de verte, dat je verblindend tegemoet scheen en waardoor je slechts een vermoeden van uitzicht kreeg.
Dit laatste schilderij liet me niet los, ook niet toen ik allang weer buiten stond. Het was niet alleen wat ik gezocht had voor mijn personage de kunstschilder, de dubbelzinnigheid van het beeld - belofte en beklemming - drukte precies uit waar het mij in Heldenjaren om ging.
Zoals in de liefde kan in de kunst het verschijnsel optreden dat je plotseling niet meer weet hoe ‘ze’ eruitziet - en je opnieuw moet zien, om zeker te weten, en weer en weer, zodat het verlangen rijpt ‘haar’ te bezitten, voor altijd, om steeds en steeds opnieuw bevestiging te kunnen vinden. Dat, weten minnaars én kunstliefhebbers, is een panisch gevoel. Ik greep meteen naar de telefoon, want in mijn angst kwijt te raken wat ik niet bezat doemde het angstvisioen op dat een ander er met het schilderij vandoor zou gaan. ‘Met de Rijksacademie.’ ‘Ik wilde...’ Maar hoe heette de schilder eigenlijk? Ik beschreef de schilderijen zo goed en zo kwaad als het ging, en tot mijn verbazing werd ik begrepen. ‘U bedoelt Evelien Nijeboer.’
Ik had er helemaal niet bij stilgestaan dat iemand het gemaakt had. Het meisje dat mij binnenliet in haar atelier vond het geloof ik ook een beetje raar. Ze stond er tenminste nogal schutterig bij, en ook ik wist mij met de situatie niet goed raad. ‘Eh ja...’ ‘Nou, eh...’ Op de achtergrond sluimerde het schilderij. Daar was het! Ik maakte mij los uit het wederzijdse geschutter en stormde, de schilderes zowat omver kegelend, naar het begeerde beeld. Als je een schilderij een tijdje niet hebt gezien, verbaas je je er even over dat het echt is. Je blik krijgt iets controlerends: klopt het allemaal nog wel? ‘Ja, het is 'm,’ zei ik opgelucht - alsof ik een taxateur was die een verzekerde de authenticiteit van het werk aantoont.
Ik meen dat ik het meteen wilde kopen, en ik heb het geloof ik ook gekocht, maar toen het erop aankwam, bleek het te groot te zijn voor mijn bescheiden behuizing. Twee meter en nog een heel eindje, het ging net, nee net niet, en ‘with an aching in my heart and my pockets full of sand’ (Bob Dylan) moest ik ervan afzien. Ik ben nog een paar keer terug geweest om het te bekijken, ‘mijn’ schilderij, en op een dag was het, tot mijn onuitsprekelijke jaloezie, verkocht aan een meneer in Rotterdam. ‘Hij had een heel groot huis.’
Als troost mocht ik het schilderij reproduceren op het omslag van Heldenjaren, zodat ik het in zekere zin toch - ‘een beetje’ - heb gekregen. Schrale troost voor schrijnend gemis.