tratie te vormen van een idee dat tussen de regels door een verband legt tussen het drempelmotief, de bronnen van het vertellen en de dood, wat hier niet noodzakelijk de fysieke dood hoeft te betekenen. Christabel La Motte was in haar Victoriaanse poëzie al bekend met de wetten van de retorica van het zwijgen: de verdwijning van de prins over de drempel liet zich niet beschrijven. Voor sommige zaken bestaan geen woorden.
Het thema wordt explicieter wanneer Maud gaat uitzoeken wat Christabel in het midden van de vorige eeuw in haar schild voerde toen zij een tijd doorbracht in Bretagne. Zij moest in die tijd contact hebben gehad met Sabine de Kercoz, van wie Maud het dagboek op de kop wist te tikken. Interessant worden de dagboekbladen op 1 november 1859, wanneer Sabine komt te spreken over de oeroude traditie die wil dat het vertellen van verhalen in Bretagne telkens weer op Allerheiligen begint om een maand later uit te monden in het Kerstverhaal. Ook Sabine's vader had er een gewoonte van gemaakt haar iedere avond van die donkerste maand verhalen te vertellen. Maar zijn vertelkunst haalde het niet bij die van de volkse huishoudster Gode, die op Allerheiligen vertelt over ‘het verkeer dat dit jaar plaatsvond tussen deze wereld en die andere, aan gene zijde van de drempel, die op Allerheiligen naar beide zijden mag worden overschreden, door de levenden die die wereld betreden en door spionnen, of verkenners, of boodschappers die van Daar naar ons kortstondig daglicht worden gezonden.’ Een dag later, op Allerzielen, zou Gode het verhaal vertellen van de baai van de doden, of, eerder, de baai van degenen die de grens zijn overgestoken tussen deze wereld en die andere. Heel gemakkelijk is het archetypische in die verhalen te ontdekken: de plaats waar beide werelden elkaar raken. Waarom hebben die plaatsen altijd zo'n enorme aantrekkingskracht: in de Keltische mythologie, waar Gode zonder het zelf waarschijnlijk te weten de bron voor haar jaarlijkse verhalen vond, waren de drempels de symbolen voor een oud geloof: ‘dat de dood slechts een stap is - een overgang - tussen twee fasen van de mens. Dat er vele fasen zijn, waarvan dit leven er één is, en dat er vele werelden naast elkaar bestaan, en ook om en door elkaar heen, die soms in elkaars sfeer doordringen.’
Later in de maand zal Sabine's vader de woorden gebruiken die getuigen van een grote drempeldeskundigheid, woorden die het verhaal vertellen van de magische kracht van literatuur, tot aan de dag van vandaag, woorden die het bestaansrecht van juist de literatuur ook anderhalve eeuw later op een overtuigende manier over het voetlicht brengen. Want mikken al die schrijvers niet op datgene wat nauw merkbaar over het oogvlies glijdt, zijn zij niet - om de woorden van de vader aan te halen - de boodschappers ‘die in de schaduwgebieden - zoals het nachtelijk duister, de slaap of het gordijn van opstuivend water waar de vaste aarde de vloeibare