beeld terwijl hij zich schoor met haar okselgerei, met deze man wilde zij nachten en ochtenden door, zonder ontbijt, tot ze een ons woog. Maar het bleef bij die ene nacht, die ene morgen en hoewel Jeri er kilo na kilo bij won bleven de mannen komen, zo om de paar weken en meestal voor een nacht.
‘En Alies is onbetwist de rode draad in ieders leven’, besloot Hildwin na een kennelijke overpeinzing. ‘Het grappige is, het is een mens dat me absoluut niet aanstaat. Ze zwalkt van hot naar her, een Gooise kakmadam met kunstzinnige ambities. En dus mogen alle dorstige dichters en musici van wie ze via via het hoofd kent haar feesten komen opluisteren met een artistiek element. Ik zag een Velpse bridge- en golffanate met ontzag en een overzenuwde giechel naar een woestgelokte delicatessenverkoper staren die zich voor de gelegenheid voordeed als sculpteur. En toch ben ik ieder jaar van de partij, nu eens aangelokt door een mooie vrouw, dan meegetroond door een eeuwige student die denkt dat ik me begraaf in Deventer.’
De mooie vrouw, dat waren die lange benen die hij in de zomer van '90 over het Velpse gravel had zien schuiven. Wat hem had gefascineerd was haar piekerige vlasblonde haar, het ontbreken van het heen en weer dansende staartje. Hij wachtte haar vergeefs op op het terras. Ze dook op haar fiets en verdween met een vaart of ze een afspraak bij de tandarts had. Spijtig keek Hildwin in zijn glas. Bas zei ferm dat je de vrouw van je leven niet aan je neus voorbij mag laten gaan, je aandacht afgeleid door triviale zaken. ‘Het mooie is: ik ken die meid, dit ga ik voor je fiksen, ik ga je matsen tot en met.’ Hildwin verplichtte zich liever niet aan die grappenmaker, maar het werd een halszaak. Het meisje met de pieken bleef serveren voor zijn geestesoog. Bas bood hem een lift aan. Het was allemaal zo gemakkelijk. Op het feest was het meisje meer een vrouw. Ze droeg hoge hakken en haar benen gingen verscholen onder een zwiepende wikkelrok. Maar ze zwikte op de naalden, ze was en bleef een tennismeisje. Van het ene feestje kwam het andere.
‘Die mysterieuze mooie vrouw, kun je me daar wat over vertellen?’ Jeri kijkt ingespannen naar zijn handen die doelloos de asbak omvatten en ronddraaien.
‘Jeri, je bent koket. Maar het is waar: jij bent nog steeds een mooie vrouw, gevoelig ook geloof ik en die zekere molligheid, die flatteert je bijzonder’.
‘Misschien wordt het tijd om te gaan?’
‘Nee blijf nog even, er is nog zoveel te vertellen. We hebben elkaar drie jaar niet gezien. Drie jaar toch, is het niet? Je was toen mager, zelfs wat knokig, hoekig ook in je doen en laten’.