De Revisor. Jaargang 22(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Peter de Visser Gedichten De tevredenheid van een toerist Je leefde van mentale beelden, van wat je ontging: voorstellingen die zich vastzetten. Je stijgt tot een hoogte. Over de bergkam gaat een rij felrode jacks, je kijkt om je heen en ziet het teeromringende. Je benoemt het. Je ziet de hulpeloze stenen, je benoemt ze. Je slaat jezelf gade, je ziet dat je voldoet. Bushalte Rijnlaan Zo helder, zo laag nooit de horizon, licht vanuit de onderste rand. [pagina 46] [p. 46] Drie prismatische gedichten Middaglicht boven de stad Een man op de markt met een boodschappentas, gaat en leunt tegen de muur. De ontdekker O als een kind was ik, als een pop: met winterse ogen, maar lurkend aan een viervoudige speen. Het beheerste Wandelend langs de rivier. Een rug die geen afscheid wil nemen. [pagina 47] [p. 47] Zoals een rivier soms Zoals een rivier soms, de schoonheid van de oevers. Zie: vandaag gaat niemand het gebergte tegemoet, niemand de zee. Urenlang, zo stond ik. De voorafschaduwing Niets dat ooit verdwijnt: onder het toegeëigende-hemel, vensterglas-zie je het aangedragene. Wat is. Het hulpeloze. Messcherp gaat de spoorlijn door de velden. Je sluit het zolderraam. Je weet dat je ogen stralen. Zomers eiland Ik ging en de dagen droegen hun volheid, de volkomenheid vestigde zich onophoudelijk. Ik ging en de seizoenen schitterden, er was een omgrenzing die ik doorbrak. Ik ging: op mijn handen lag de schittering, in mijn ogen lag de schittering. [pagina 48] [p. 48] Gedicht in een kamerjas geschreven Moe en met weinig anders dan indirecte ervaringen, staat op de brug, leunt over het houtwerk. De kinderen die spelen op de oever, hun elastische stemmen, bal in de lucht. Het zonlicht dat het riet plat slaat, in een oogwenk verterend. Reflexen in een bovenwoning Draait rond alsof het stilstaat: wesp, vensterbank, de van Indian summer vergeven kamer. In een strook lichtgevende partikels, stemmen van kinderen onder het raam. De regen, de sneeuw, de schaatsers. Voorjaarsregen, groene weide. Het midden van de zomer, het hart van het land. Sneller, sneller gaat de hand van een koestering dan het denken, sneller en zonder ironie. [pagina 49] [p. 49] Vorige Volgende