De Revisor. Jaargang 22(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Kees 't Hart Voorbeelden 1 Toen ik begon te schrijven schraapte ik mijn pen met harkerige krassen in een schrift ik kraste beelden zonder woorden in papier een dag voordat mijn moeder stierf gaf ze mij dit schrift ik zat bij haar bed te schrijven aan een boek waarin een jongen afscheid neemt ik legde mijn pen weg een paar uur voor ze stierf het was wel licht op straat ik schaamde me daar niet voor ook niet voor wat ik schreef of voor herinneringen aan wat schrijven was ik wilde heel gewone beelden schrijven tot voorbeeld laten zijn ik wilde schrijven wat aan beelden in mijn oog voorafging alsof ik er zelf niet naar gekeken had alsof ikzelf niet helemaal aanwezig was een paar jaar later zag ik de stervende galliër in Rome nog niet dood in mijn herinnering ik beschreef hem eerst als gewone man die in de ogen van romeinen prachtig sterven kon een divertissement was hij voor rijken een stijlfiguur met zwaarmoedig kijk-effect als beeld ik wist geen raad met woorden een slaaf als hij leek sprekend heel gewoon als beeld dat met wat beitels in de ruimte was gekrast een pen op het papier was in hem gaan bewegen in het beeld bovenop het Capitool van Rome natuurlijk stierf hij wel en peinzend stil ik hoefde bij zijn dood niet lijfelijk te zijn hij bleef alleen en wonderbaarlijk stijlfiguur voor de welgestelde jeugd van Rome om gewoon te mogen vinden van wat de dood aan lichaam had [pagina 33] [p. 33] ik was alleen restant en overschot geworden geen slaaf meer of minder dat ging mijn stem te buiten een voorbeeld voor het hele rijk dit kon vond ik niet het gewone sterven zijn dat mensen doen wanneer ze willen sterven en zeker niet als dat op een slagveld is dit was geen voorbeeld maar alleen een beeld van wat men als romein zou moeten sterven het gewone was tot een idee verbeeld het was een theorie ik sprak er niet meer van ik hield mijn adem in zo ademloos stond ik te branden binnen deze heel gewone stijlfiguur ik durfde niet naar zijn grond te kijken omdat ik mezelf dan tot beeld zou gaan vertalen 2 Eric Rohmer verfilmt geen blinde theorie van wat gewoon op straat te zien kan zijn als voorbeeld voor wie het niet kan zien zoëven in de lens gekrast niet als vervanging van een theorie zoals de galliër daar was zijn stijlfiguur berust op uitbreiding van het beeld geen pars pro toto maar een meisje in Parijs loopt over straat op zoek naar rituelen zij breidt mijn ogen uit gaat dan mijn ogen in verward klem ik me aan de bioscoopstoel vast ik kijk zonder beeld ik ben zonder theorie ik verbrand tot diep wat ik in zintuigen was zij is geen voorbeeld en geen beeld Rohmer zij kan het niet zij heeft alles wat van haar is omgegord zij is geen stijlfiguur of beeldspraak van het alledaagse zij is het alledaagse als ritueel [pagina 34] [p. 34] ik kan haar gewone ongewoonheid zien aan dingen die bij haar zijn wat zij gezien kan hebben en weerlegd wat zij bedacht kon hebben zelfs toen zij plotseling mijn oog in keek en naar me keek ik was in Rohmers film aangekomen ik hoefde niet naar beeldspraak te verlangen ik ging mijn eigen beelden ver te buiten zo te verlangen met een dergelijke meisjesstem dat ikzelf een meisjesstem zou kunnen worden dat ikzelf mij de afweer van de meisjesstem te binnen breng de afweer van het betekenisvolle kijken ik ben betekenisloos als meisje in een straat zoals Rohmer dat in me te binnen bracht een meisje dat iets te laat bij iemand aankomt en zich ervoor verontschuldigt daar te zijn en alweer weg te willen ze praat honderd uit ik ben niet haar slaaf ik sterf niet als metafoor 3 gewoon is niet de koffiepot op de tafel ik wil beeldloos schrijven zoals ik ooit begon met krassen op papier mijn woorden sterven niet van metaforen maar van zintuigelijk verlangen 4 een paar weken geleden las ik in de VPRO-gids nummer 52 van 1994 een kerstverhaal ik durf te citeren al ben ik er wat verlegen mee de woorden stonden tussen wat gewoon moet in een overzicht van radio en televisieprogramma's ‘Ze was blond en katholiek’ stond daar als eerste zin ‘en ze kon niet geloven dat er een man op deze wereld rondliep die haar zou begeren’ [pagina 35] [p. 35] dit is natuurlijk net zo goed een stijlfiguur als het stervend voorbeeld op het Capitool taal is niets anders dan een stijlfiguur geweest zoals de galliër een stijlfiguur is in de ruimte van de romeinse verbeelding een huivering van verrukking en afgrijzen als aan de grond genageld wie er naar te kijken staat ik keek naar deze zin alsof ik terug was op het Capitool de vrouw was een voorbeeld in de ruimte geen beeld van wat een vrouw gewoon realiseert ‘Ze was blond en katholiek’ de schrijver ervan was satire aan het schrijven krassend met de pen zo begint een schrijver aan een mop de mop van de vrouw die blond en katholiek was en niet geloven kon dat een man haar zou begeren een mop laat alles weg de matrozen gingen naar Parijs en gingen niet een mop is beeld van afwezigheid in moppen stelt zich het onbewuste van de taal aan aller ogen bloot niet deze blonde vrouw is kwetsbaar door de mop hij is het zelf als schrijver die het gewone niet beschrijft maar tot vehikel van het onbewuste transformeert en alleen nog spreekt voor de goede verstaanders hier is het gewone in een mop verdisconteerd en dat blijkt verderop ook wel wanneer de vrouw een verhouding krijgt met een gestoorde man de pointe van de mop is u moet het maar eens lezen ik moest de tranen uit mijn ogen vegen hier schreef iemand krassend met de pen krassend op zijn eigen huid krassend van satire uit kwetsbaarheid en wanhoop niet aan het gewone toe te komen niet aan de gewone koffiepot [pagina 36] [p. 36] op tafel voor dit schrijven is het gewone alleen te formuleren als een mop in een gevoelig oog dit is geen echte vrouw dat weet u net als ik een goede verstaander weet altijd net genoeg het is geen echte blonde katholieke vrouw ze is pars pro toto van wat iedereen al weet u hoeft er helemaal niks in te zien als beeld van schrijven ik was alleen de schrijver maar ik was alleen beschrijver van de vrouw als mop de verteller van het kerstverhaal tussen berichten door de vrouw zelf ben ik niet het is geen vrouw ik wil de vrouw niet eens hier voor me zien ik ben alleen de hulpeloze schrijver van een beeld u bent het publiek dat bij de mop aanwezig is u bent noodzakelijk mijn stijlfiguur ik geef alleen de woorden aan u door als handelsreiziger ikzelf blijf verborgen in mijn schrijversoog 5 ik vraag hier om verlegenheid over het gewone want juist wat men niet kan zien is onvermijdelijk 6 ik heb mezelf als jongen vaak genoeg in beelden weggewist ik dacht ik ben er niet voor beelden maar voor woorden ik schrijf ze aan elkaar misschien hoopte ik erop dat in woorden een beeld van het gewone kon ontstaan zoals men na heel lang staren in driedimensionale beelden een ander beeld tevoorschijn kijkt ik was gelovig zonder god een religieuze man die woorden opvat als onvermijdelijk ritueel ik was verlegen met columnisten in de krant [pagina 37] [p. 37] met correspondentie en grammatica ik durfde geen woorden aan mezelf te vertrouwen in feite geloofde ik in weerspiegelingstheorie waarin een woord direct gerelateerd is aan de waarheid ik was daarmee een religieuze schrijver die woorden nog opzettelijk gelooft zoals een kind krassen op papier aanziet tot een beeld en dan zijn vader roept om ernaar te komen kijken. Vorige Volgende