De Revisor. Jaargang 21(1994)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Jacob Groot Saga van kindhuid (intro) Dorpsweg, geworpen schaduw Een bladerrijk van schade haast dit van pikzwart gemaakte zelf heb ik het opgeworpen sedert in de greppel langs de moestuin voor de ogen van het dorp verborgen ik haar zag zich ontbloten totaal eigenhandig waar niets verkondigd had dat zoiets kon of was ik niet het ouderlijke daar dicht in de verte zichtbare huis uitgegaan om dit te hebben kunnen achteraf voorzien in zo'n vooravond net vlak na het eten terwijl de sloot verder langs de rabarber sleurde al was het maar een meisje van 6 dat deed het voor mij onder meer alleen wat ik wil weten is waarom begreep ik niet echt absoluut wat ze bedoelde echter voelde het als de bedoeling van alles tot dan toe vanaf die dag dat dit gebeurt juist dat het hoort te gaan altijd verward gepaard met onbegrip anders neemt van het vel bezit geen veldgeur god die huid stond spierwit strak of marmer uit de grond opkwam het oorspronkelijke motief waarmee gelijk zich schakelde de daad van het uitdoen van het ondergoed boven de modder tussen het chlorofyl [pagina 29] [p. 29] met een waarde toegevoegd onverhoeds aan wat ons al toen, immers de aarde, omklemde tot onder de wollen hemden zoet cement dat trok op in de lippen barstend doodstil over onze ogen lag het die keken naar haar roerloos voorover gebogen en luisterend naar die emmer ver in de schemer eenden een beemd uit van een erf stemmen dat viel nu samen alles heel met ons geklonken zijn aan al de kille patronen die gekerfd lagen zagen we vlak voor ons naast de enorme bladeren in haar billen en ik onmiddellijk verbond met de kolossale over ons dalende avond met als centrum opeens van ons denken die kont in een opdoemen rondom de allereerste lampen langs de wegen waarover de fietsers gingen huiswaarts langzaam in het onmetelijke van dezelfde val van zwart naar hoe we stonden als beelden die dan ons droegen evenzeer naar thuis toe toch ik weet niet meer maar denkend via de divan waarop ik vond me in diepgang uit die verwondering verloren want lopend sliep ik naar boven dat ik van donker een gedachte bijna wist die me doorgrondde als de bevinding van het samenballen tot en met sap van loof al dat vervat lag in het stromen wat binnenvloeiend ook in halfdroom weergaf hoe zo onverdringbaar diep heimwee drenkte mijn bewegingen waarmee ik terugzwevend het dakraam door de greppel indrong weer op m'n knieën kroop naar onze afwezigheid in het nachtelijke nu het pas gebeurde Vorige Volgende