De Revisor. Jaargang 21(1994)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Maria van Daalen De verschijning 1 Dat wat spiegelt is de andere wereld: de bron, de poel aan de bosrand, moeras dat ondergelopen, een spiegelend vlak is dat wolken geeft, jagende luchten. Ik vang mijzelf in mijzelf. Ik spring in de geur van modder en eikels, van varens en rottende bladeren. Tot aan mijn knieën: de gifzwarte water- stand; tot aan mijn dijbenen: druipend verteren; tot boven mijn ogen: haar lichaam, haar lachen, de geur van haar draaiende heupen. 2 Het is je mantel die mij bedekt, waaronder ik nog steeds niet opstaan kan. Wat een gewicht: al die nacht, die blauwe sterren. Maar ik moet spreken van je helderheid, van je stem als een mes in het dijbeen dat mij openlegt en handig ontbeent. Ik moet spreken van je kalmte aan de rand van een bron die overloopt; je mond die zich overal vastzuigt spreekt van je zingen in water en bladeren, van je modderig zwijgen als grond naar mij zoekt, mij betast. [pagina 71] [p. 71] Wortels sluiten me hardop in: stem die mij ritst langs de ruggegraat en je naam staat scherp in de huid. Ik til het water, de looiende zuren in elke opening en verga. Tussen aarde en naakt is het zoet vallen, je legt het mij handenvol op met stuifmeel, een bruidskrans, druipend, draag ik je weg en stamelen. 3 Als de maan kantelt en hangt, smal boven de elzen, het wilgenhout: wie ademt dan in haar roepnaam? Met geweld splijt de noot in tweeën: open, en damp vangt het achterland, haar hele lichaam wordt vochtig. Er komt een begin van welving. Daarbinnen wortelen pitten en zaden, trekt zich een frommelend kiemblad omhoog langs haar stem, een tekst die van breken - een stap voor stap spreken van aarde en regenend water. Overal komt het omhoog; zij draait zich en draait en druppelend nu wijzen toppen van vingers op knoppen, een woord dat gevuld wordt en spant. [pagina 72] [p. 72] Vorige Volgende