De Revisor. Jaargang 21(1994)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Ed Leeflang Lijfeigene I Ik speel en zing haar liefste lied van pop en jas op oude zaterdagen. Als ik iets weet, de wijs voor haar beminde ogenblikken, haar schoenen en haarstrikken, de sla, de pizza die zij eet. Ik zwerf of zweef in haar gedachten lang. Zij telt tot één. Er zijn geen nachten. Zo moet ik gaan in het onwijze dat mij vergeten noch vergrijzen kan. Sint-Juttemis de nevelgeest. Liereman. II Het grijze vrouwtje van de molen laat de wieken draaien voor mijn lieveling, ze heeft wat mooie storm gestolen. De paardjes staan weer aan het hek, brood is er, klontjes, koekjes van Jamin, het glimmend appeltje, niet gek dat ik van koude meeuwen, dat ik al zacht van oude eenden zing. Ik leg me bij herhaling neer, bij haar beangst verlangen, zo bij seizoenen als het weer en laat de natte veters niet uit haar schoenen hangen. Haar vraag is al wanneer. [pagina 151] [p. 151] III Ik blijf niet als de stoel, het bed en loop uit het gesprek, de regen in, uit het gezicht en waaruit niet. Ik moet weer mee met de muziek. Het oude kind met pijl en boog zit op zijn boomtak, uit het oog en uit het hart. Het heeft wel schik in de gehoorzame planeten en in mijn omloop. Toch was ik gemaakt om te vergeten, niet voor de hoop, niet om zo levenslang te zijn bezeten. ‘Lijfeigene’ is de correcte versie van het in De Revisor 93/6 door een drukfout ontsierde gelijknamige gedicht. [pagina 152] [p. 152] Vorige Volgende