| |
| |
| |
Arjen Duinker
Vijf miniaturen
voor Désirée
1
Tiri tiri tiri tran tran trai,
Terwijl mijn ogen huilen.
Rood is het lint in het lichaam
Schoonheid, een kilo tomaten
En die meloen zou ik willen!
Want ik ruik de lange weg.
De kinderen jagen op vogels
En de mond bedekt een stuk marmer.
Kijk, de mieren veranderen in sterren!
Waar lach je om, schoonheid?
Rood is het lint in het lichaam
Dat blij is zoals het uitkomt.
| |
| |
| |
2
Rosario nam een taxi naar huis. Ze deed andere kleren aan, at een appel en ging
weer naar buiten. Bij de hoek van het appartementengebouw stond Joca.
Rosario had een hekel aan hem, wie niet. Niemand bemoeide zich met Joca.
Daar waren redenen voor, die op de muren stonden; ze hingen ook in de strui-
ken en aan lantaarnpalen. Joca gooide zijn sigaret in het gras. De buurvrouw
van Rosario opende een raam en riep haar dochtertje. Joca wreef met een hand
door zijn ogen. Hij had een belachelijk hoedje op. Rosario keek omhoog.
Het vreemdste aan Joca was zijn manier van praten: hij zei maar wat. Zelfs zijn
vader vond dat. Joca ging op zijn knieën zitten en haalde een schaartje uit zijn
broekzak. Rosario dacht aan haar broer die al vijf jaar in Australië woonde.
Ze vroeg zich af of daar de redenen ook voor iedereen zichtbaar waren.
Joca knipte het niet opgebrande restant van zijn sigaret in tweeën. Er was ver-
driet in de lucht. Rosario herinnerde zich de foto's die haar broer had opge-
stuurd. Op één ervan had hij geschreven dat de jongen links precies zo'n stom-
meling was als Joca. Ze hoorde de buurvrouw opnieuw roepen: ‘Susana!’
Joca stopte het schaartje in zijn broekzak en liet zich voorover vallen. Hij had
geen zin om te eten. Het gras was lekker koel. Op het gezicht van Rosario
tekende zich een glimlach af. Het zou niet lang meer duren voor de ramme-
lende auto van de apotheker verscheen. Ze had een keer met de apotheker
gedanst. Hij had haar passen geleerd. Joca rolde op zijn rug. Waarom was er ver-
driet in de lucht? Hij wilde een grotere hoed, net zo een als die van de baas van
het slachthuis. Dan zou hij kunnen goochelen. Struiken kunnen vervangen
door sigaretten. Tranen door een band van zijde. Rosario bekeek haar schoe-
nen. Haar schoenen waren elegant. Ze hoopte dat Joca zijn mond zou houden.
Op de gekste momenten bemoeide Joca zich met dingen die hem niet aangin-
gen, dat wist iedereen. Hij kwam gewoon aangelopen met dat belachelijke
hoedje op en begon te roepen of te staren. Dan verdween de hoop. Ze streek
haar rok glad. Joca lag op zijn rug te fluiten. Vanavond speelde zijn vader domi-
no. Aan de overkant van de straat liep Susana met de zwarte ogen. Joca stak een
nieuwe sigaret op. De zon kwam bijna om de hoek van het appartementenge-
bouw. Rosario vergat nooit dat redenen dezelfde waarde hadden als sieraden.
Elke dag vormde een bewijs. Misschien kon ze bij de apotheker werken.
Susana zag Joca en stak de straat over. Haar schoenen lieten een fonkelend
| |
| |
| |
3
Tran tran tran tara tara tara,
Hoe vaak gaat de bus, ansjovis,
De bus naar het café van de visser
Met de beschilderde handen?
Ik moet je dit wel vragen,
Want ik verschuil me nog altijd
In de bomen bij de rotsen
Springt een vinkje heen en weer.
Zijn lied bezingt de komedie
In mijn verlegen handpalm.
De bus gaat twee keer per dag,
Hoe kon ik - brutale - dat vergeten?
En om vier uur mompelt de zandweg,
En om vijf uur komt een vrouw met kammen.
Mijn handpalm streelt jouw innerlijk, ansjovis,
Terwijl jij zachtjes neuriet.
- O wat heb ik die verfoeid! -
Voor de schaduw van de toren.
De visser met zijn handen
Vol schubben achtervolgt me overal.
Zijn vette lach is eindeloos.
| |
| |
| |
4
‘Ik mag niet vloeken, anders zou ik vloeken... die Chano met zijn jachtgeweer.
Waarom zou die nou burgemeester moeten zijn? Is onze geëerde horloge-
maker soms niet goed genoeg? Ja, Chano heeft zeven kinderen en Neves maar
twee... zeven die later ook met zo'n geweer rondlopen, dat is zeker... wie
beschermt ons nog? Daar durf ik mijn brommer onder te verwedden, al hoort
dat niet, de weg is nog lang en mijn zoon komt vanavond. O Silverio... hij komt
de post lezen met zijn geleerde ogen. Misschien weet hij raad... Chano heeft
ontzag voor hem, dat is geen kwestie om uit te leggen, we moeten verder en
we moeten aan onze families denken. Laatst, ook al heb ik het niet zelf gezien,
laatst heeft hij Neves nagedaan, geïmiteerd, die Chano... u kent hem niet, nee,
u mag zich gelukkig prijzen. Wat zou ik mij graag in zijn moeder veranderen...
hoewel ze niet overliep van fraai moederschap, ik mag het niet zeggen maar het
is zo. Altijd dat geweer... als het nou alleen dat geweer was. Het is die smerige
grijns, het spel dat hij met wie ook speelt. Weet u iets van ironie? Dan houd ik
mijn mond... we moeten verder. Laat een onschuldige burgemeester zijn, er
moet toch ook worden gejaagd? Maar nee, zijn kinderen zullen die van u en mij
het leven zuur maken, zullen het tafelvoetbal opeisen, voordringen bij de bakker.
Chano met zijn huis van marmer! Slangen in zijn bed, dat is het enige...
mijn zoon Silverio is niet van gisteren, dankzij mijn vrouw... zij heeft hem
talent geschonken. Die van Chano kunnen schreeuwen, dat kunnen ze, en
duwen en uitlachen... ben ik blij dat ik anders ben begonnen. Ik hoop één ding:
onze horlogemaker moet van zich afbijten, desnoods neemt hij overal zijn hen-
geltje mee naar toe. We hebben misschien niet eens een burgemeester nodig,
maar onze horlogemaker doet het goed. Na de leugen komt waarheid, zegt u?
Wat een onzin, ook al is het niet beleefd en begrijp ik u niet. Chano heeft geen
hart. Zo, ik droom niet meer. We kunnen straks eerst wat gaan drinken... Chano
is er ook, ik zweer het. Eigen ogen zien verschillend, dat is de mening van mijn
zoon Silverio die trouwens moeiteloos burgemeester kan worden waar hij nu
woont. Maar hij wil niet, hij heeft respect voor u en mij, zijn vader. Wist u dat
Chano mensen heeft weggejaagd? Omdat zij ook een geweer bij zich hadden!
Geen vloek is erg genoeg. Zijn broer zit in de gevangenis... diefstal: kippen,
geiten... onze horlogemaker kan tenminste trots zijn. Die heeft een prachtige
zuster, ze mist alleen drie vingers, het lot.’
| |
| |
| |
5
Tra la tiri tiri trai tran tran,
Wees niet bezorgd als de bloemen gaan slapen
Met hun unieke onbevangenheid.
In het wolkendek boven de rivier
Circuleren oplettende sterren.
Ingeademd door vliegjes van fluweel.
Ingeademd door een mond vol liefdes.
Ingeademd door de onbegrensde nacht.
Slaap zacht, zoals de bloemen
Die hun dromen voelen aan de waterkant.
Het bruine glas, de rode karaf.
Met drie sprongen maakt de kikker
Een einde aan onzekerheid.
Stromend door het lichaam van de nacht.
Stromend door de herinnering aan fluweel.
Stromend door liefdes voor een liefde.
De bloemen zingen hun liedjes
Voor de betoverende kurkeik.
En de kurkeik trommelt op een late geur.
En de geur klapt in zijn zwarte handen.
En de handen strelen onbevangen het unieke.
Uitgeademd door de liefde in het bloed.
Uitgeademd door de nacht tussen de sterren.
Uitgeademd door het fluweel dat vrolijk lacht.
|
|