megalopool. De vreemdeling in en buiten onszelf wordt aan het oog onttrokken door de façade van het geluk. Een décor van prettig vertoeven. Heel Nederland een gematerialiseerd eufemisme.
Of nóg erger... Terwijl iedereen die het zich kan permitteren zich achter die façade verbergt, lopen de oude steden vol met al het ‘andere’. Hoe zondagmiddags die nieuwe woongebieden er ook uitzien, ze zijn omheind door reusachtige hekwerken, door elektronische poorten of zelfs riot-proof bunkers (nu al te koop). Wie binnen zit, in zijn smart-building, heeft het goed. Wie buiten is, moet daar blijven.
Tenzij ‘het’ binnenkomt in de vorm van een bericht, een stukje info via het Internet. De huizen van het Hollandsche Cyberia zullen voorzien zijn van directe lijnen met de rest van de wereld; voor zover aangesloten op hetzelfde net, uiteraard. Het lijkt de totale emancipatie, de triomf van de ander. De vreemdeling komt op afroep bij ons binnen. Maar het is een elektronisch gepacificeerde ander. De andere anderen nemen niet deel en zijn anders dan ooit. Naarmate de toegankelijkheid van de wereld groeit, groeit de afstand tussen onze cyberforten en de rest.
Maar het is nog geen 2015. Alleen gedane zaken nemen geen keer. Voorlopig is het eufemisme nog herkenbaar als zijn tegendeel. Langs de A2, in de nondescripte periferie van Amsterdam Zuid-Oost, omsloten door hoge muren, staat een eufemisme in steen. Het heet: het grenshospitium. Zoals bekend kan daar naar hartelust getafeltennist en getafelvoetbald worden, dus alles is gericht op gastvrijheid. Maar iedereen die er wel eens geweest is weet ook dat het een doodgewone gevangenis is, vol met West-Afrikanen die, komend uit ‘veilige’ landen, wachten op een bureaucratische afhandeling met slechte afloop. Het grenshospitium is geen aankomstruimte, maar vooral een vertrekhal.
Het woord zegt het eigenlijk al. Hoewel grenshospitium overduidelijk bedoeld is als verzachtende uitdrukking, bevat het begrip ook zijn tegendeel. Zoals home verbonden is met heim en heimat, en dus zijn negatieve connotaties kent, zo stamt huis van hos, dat ook terugkeert in hostiliteit. Er loopt etymologisch een directe lijn van hospes (vriend) via hospitus (vreemdeling) naar hostis (vijand). In het begrip huis ligt de vijand al besloten, en hoe meer we ons druk moeten maken over dak- en thuisloosheid, over vreemdelingen en asielzoekers, hoe meer we zullen stilstaan bij de ander als bedreiging van onze veiligheid.
Maar wat heeft de vreemdeling aan het Latijn dat niemand meer kent. Net zoals de toegelaten vreemdeling gevangen is in het neutraliserende geredekavel van het ‘allochtonenbeleid’, zit de afgewezen asielzoeker opgesloten in het gewapend beton van de mooispraak. Daar helpt geen deconstructie tegen, laat staan een kritische noot, laat staan de academische apocalyptica.