·
Vreemde mannen hebben haar gewassen en haar aangekleed. Een lange lichtstraal valt op haar gezicht, op haar handen die melkachtig wit zijn, haar hele lichaam, haar hele wezen is teruggetrokken op het niets. Ze draagt de jurk die ze vorige zomer gekocht heeft, die ze netjes heeft gevouwen en weggelegd, de stof even tegen haar wang gehouden, de geur opgesnoven. Ik kijk naar haar gezicht. Het is me vreemd en ik ben vreemd en als ik hier niet zou zijn dan zou dit niet bestaan, het bestaat ook niet, mijn bewustzijn heeft hier niets mee te maken. Zoals ze hier ligt is ze een legende, streng maar delicaat, en ik heb niet de moed haar te ontcijferen.
Ik moet me losmaken en weer teruggaan naar de kamer waar mijn broers en zusjes zijn, verslagen en ook iets van bijna-gelukkig, om opnieuw te voelen hoe ze alles in balans heeft gebracht, mijn moeder, de stille eenheid van de laatste dagen, een zomernacht, de ingehouden adem van het zwijgen; verlegenheid om het aanraken, verlangen naar herinneringen, in haar eigen bed, in haar eigen huis, in haar eigen kamer. De woorden, de verhalen stuk voor stuk neergezet in de nadering van de dood: woorden van woede, geduld, tederheid die de pijn verdraagt van een absoluut einde. We zitten bij elkaar, onder het licht van de lamp die gedeeltelijk is afgedekt, een geblindeerd licht dat me herinnert aan de schaduwen vroeger op de muur, de schepsels, de dingen hangend boven mijn hoofd; slangen, vreemdgevormde plooien, bleke gezichten, een nauwe donkere tunnel eindigend in vlammen, vuur, een heldere gekartelde waaier. En dan wil ik toch weer terug, naar haar kijken, naar de dood, naar haar handen die zo verschrikkelijk wit zijn en waarvan ik niet weet of ze ook het verlangen hebben gekend, het eeuwige rusteloze verlangen, dwalen van de ene lege ruimte naar de andere, staren naar de voorbijgangers op straat, staren naar elk voorwerp, elk schilderij, de kleuren, de vormen; het pogen om oude verwachtingen in elkaar te laten vloeien met wat je nog wensen kunt, het pogen te ontrafelen, zoeken, blind zoeken in kasten, laden, aanvallen, gezichten aanvallen, bleek en hulpeloos, lippen, lippen, hardnekkig. Toegeven aan de oude drang hardop de woorden te zeggen, ze te horen vallen als sneeuwvlokken die contact maken en onmiddellijk smelten. Buiten klinkt het geluid van ijzer. Diep beneden ons zijn de vuilnismannen aan het werk. Met hun grote handen tillen ze de containers, dragen ze in de richting van de vuilniswagen, dragen alle dingen die mijn moeder gisteren nog heeft aangeraakt. Als ze weg
zijn wordt het stil. De straten zijn stil; de huizen, de deuren, de ramen zijn scherp afgetekend, zijn stil.