| |
| |
| |
Duoduo
Gedichten
Samen
in de helft zonder lamplicht
in de helft waar het licht niet komt
omdat wij geen fantasie hebben
het is een lamp, geen licht
wij kruipen dichter bij elkaar
wachtend tot moeder in brand vliegt
kunnen onszelf niet beschrijven
net als wij niet kunnen kiezen
wij zijn ijsbergen die ronddrijven in een kinderhoofd (1992)
| |
| |
| |
Er mag maar
er mag maar één herinnering
reikt verder dan de spoorweg gaan kan - leert jou
met graan je voorland in te schatten, een weg aan te leggen van doek
er mag maar één jaargetijde
het zaaiseizoen - als zonlicht van mei
boven een naakte rug de grond naar alle kanten smijt
leert jou, hoofd omlaag, te kijken - door je handpalm lopen voren
de gedachten van de grond zijn geëffend, traag, door een andere hand
verlamd door de blik van een vrouw om vijf uur 's middags
leert je nukken zich bij je lichaam neer te leggen
wie jou doodgaan leerde is al dood
de wind leert jou die dood te kennen
elk woord is een vogel met verbrijzelde kop
en de zee blijft stromen uit een stukgevallen vaas... (1992)
| |
| |
| |
Landkaart
om middernacht, buiten het raam, verleidt iemand je
peuken beginnen als zijderupsen rond te kruipen
op tafel raakt een beker water in beroering
je trekt een lade open: daarbinnen sneeuwt het, al veertig jaar
een stem, wiens stem, vraagt: is de hemel een landkaart?
je herkent de pikzwarte lippen van de schreeuwer
als jou, als een jou van vroeger
ver weggespuugd uit het raam van een ziekenhuis -
aan de kim, in de verte, bewegen smid en spijkers
de brandweer verdringt zich op een postzegel
spat de zee wild over de randen
zwemmers spatten water in het water
hun zwembroeken zijn meelzakken
met opdruk: spijkers in den vreemde
je ruikt de eerste mededeling van de storm
als een wolk zwaai je aan de vleeshaak uit het vleeshuis,
door het achterraam; op de vleesplank blijft achter een been
dat je herkent, het is jouw been
want je hebt de stap gezet. (1990)
| |
| |
| |
Ik lees
in novembers korenveld lees ik mijn vader
de kleur van zijn stropdas, de vouw in zijn broek
en zijn hoeven, verstrikt in zijn veters
hoe hij schaatste en vioolspeelde tegelijk, hoe hij
balzak gekrompen, te veel begreep, reikhalsde naar de hemel
ik lees hoe mijn vader een paard met grote ogen was
ik lees hoe mijn vader de paarden ooit kort verliet
hoe in een boompje zijn jas hing
en zijn sokken, en verborgen tussen de paarden
die bleke billen, als in een van haar vlees ontdane
oester de zeep waarmee vrouwen zich wassen
ik lees hoe mijn vaders pommade rook
en de geur van tabak om hem heen
en zijn t.b.c., die oplichtte in een linker paardelong
ik lees hoe de twijfels van een jongen
opstegen uit een gouden maïsveld
ik lees hoe voor mij in de jaren des onderscheids
het graan dat moest drogen verregende op het rode dak
hoe de ploeg in de zaaitijd vier dode paardebenen trok
de paardehuid een parasol, en paardetanden overal
ik lees gezichten die de tijd heeft weggehaald
ik lees hoe mijn vaders verhaal ondergronds en in stilte verrot
en hoe de sprinkhaan op zijn lichaam eenzaam voortbestaat
als een grijze kapper omhelzend een afgetakelde dadelpruim
lees ik hoe mijn vader mij terugzet in de buik van een paard
als ik een stenen bank ga worden in de londense mist
als mijn blik strijkt over de mannen op de straat van het grote geld... (1991)
| |
| |
| |
Wanneer ik weet dat het belgerinkel groen is
uit alle kanten van de boom neem ik de hemel aan
in de boom zitten olijfgroene woorden verborgen
zoals licht verborgen zit in het woordenboek
door verdwenen sterren bijgehouden
door blinde vogels in balans gebracht: licht
en zijn schaduw sterven en zullen sterven
twee peren zwaaien heen en weer; aan de boom
werpt het fruit zijn eerste schaduw
als in de boom verborgen belgerinkel
aan de boom verzet decemberwind zich tegen sterkere drank
versnelt een windvlaag de aankomst van de woorden
door de stut van de graanschuur tegengewerkt, tegengehouden
door de angstdroom van marmer bedroomd, gedroomd
door de wind die de grafsteen afdaalt verschrikt, opgeschrikt
rent het laatste boomblad hemelwaarts
het schrift van de herfst barst los uit de dood van de boom
en op dat moment verlicht het belgerinkel mijn gezicht
in de hemel, die een laatste maal het goud vervoert - (1992)
| |
| |
| |
Op het kerkhof
op het kerkhof, en zonder herinnering
met een zucht, maar die wordt uitgesteld
met een blinddoek om, blijven rennen
niemand wil ons, wij zijn samen
de wolken achter onze rug willen dat wij dicht bijeen staan
de bomen achter onze rug staan dichter bij elkaar
komt de sneeuw uit de hemel, om de zegen
is de wind op deze plaats, is deze plaats vergeten
hoe verder van het korenveld, hoe eenzamer
en binnenhalen, daarna de kou, dan pas zaaien
het verduren, het dus uithouden
het geloven, en het vervolgens lezen:
er is een vliegend huis - op zoek naar ons. (1992)
| |
| |
| |
Zwijgen
in een raam dat wacht op de sneeuwstorm hangt je portret
op een zwarte schaal ligt overvloedig brood
de hand reikt naar waar geen hand bestaat
de sneeuw daalt neer op dit moment
jij wordt door het paard bekeken
besneeuwde heuvels zijn gedachten
over de begraafplaats bewegen stil de schapen
in een hemel vol kraaien verschijnt de nieuwe dag
een zwijgen waarin toegestemd is
tekent op de grafsteen aan:
peinzen is dit zwijgen onderbreken
de wereld buiten het raam spreekt niet en zwijgt
spreekt niet en zwijgt in het witte landschap
de klok tikt, de wijzers staan stil;
onder de handen, op het papier, zó eraan toe:
op zoek naar iets anders dan mensen. (1992)
| |
| |
| |
Herinnering aan het noorden
zuig de winterkou op, hoor het verre bewegen van de wolken
de boom van het noorden staat in de februariwind
daar staat ook het afscheid
in het raam weerspiegeld, ver en scherp
zweet breekt uit om middernacht, regen valt met de nieuwe dag
in een hotel in den vreemde
begint het koren van het noorden te ademen
zoals in de schuur het vee de aarde opschrikt met zijn hoeven
behoud iets van gehoor, zonder gezelschap
maar niets, er is niets van inspiratie
om deze stad nog verder uit te persen
stad van stapels stenen van het noorden
zaai de schoenen van de zaaier op het linnen, zonder gezelschap
de ploeg heeft zijn verbond met de grond verbroken
zoals de wolken, die neer kunnen kijken op deze stad
en ik - ik treed met je muren je ruimte tegemoet
herinnering aan het noorden! (1992)
| |
| |
| |
Zij
ter nagedachtenis aan Sylvia Plath
als de adem van een vogel
zij zijn buiten deze wereld
op de bodem van de zee, als oesters
geven zij zich bloot, sluiten zich vanzelf
de eenzaamheid die parels voort kan brengen
daar is herinnering een ijsberg
een gedenkteken uit haaiekoppen
het is het varen dat de zeeën grijs maakt
neem londen: een opgestoken zwarte paraplu
die in je dood bewaard blijft
het zijn sneeuwvlokken, blindenschrift, een stel cijfers
maar het kan geen herinnering zijn
die eenzaamheid laat omslaan in een oproep
die de eenzaamste mensen meubels laat verplaatsen, de hele nacht
die hen met een stofzuiger
alle geur die jij onder de mensen achterliet
op laat zuigen, al dertig jaar lang. (1993)
|
|