De Revisor. Jaargang 21
(1994)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Jacob Groot
| |
[pagina 73]
| |
bezorgden en hoop en verwarring en pijn, niet over kennis beschikte waar een ander ook niet over kan beschikken, en dat iedereen te weten zou kunnen komen wat hij te weten wilde komen. Niemand is in een betere positie om dat te weten dan willekeurig welke ander - tenzij het willen weten een speciale positie is. En deze ontdekking betreffende zichzelf staat gelijk met het ontdekken van de filosofie, wanneer zij de inspanning is om antwoorden te vinden en vragen toe te laten die niemand beter weet te benaderen of te beantwoorden dan jij zelf’ (Voorwoord: Een publiek voor de filosofie). Dit is, in al zijn eenvoud, tegendraads denken. Daarbij komt ook nog dat Socrates de filosoof was die niet hoefde te schrijven, want tot de filosofie gebracht werd door de beweringen van anderen. Deze democratisering van de filosofie zet Cavell rigide door. Vanaf een bepaald moment schrijft hij vrijwel uitsluitend aan de hand van bestaand materiaal, van teksten die iedereen kan kennen, films die iedereen kan hebben gezien, classics van tragediekunst. Daarmee beschikt hij in zekere zin over een zelfgekozen gesprekspartner, die hem de gelegenheid geeft op gang te komen en een taalgebruik mogelijk maakt dat even monomaan als meditatief is, even lezend (interpreterend) als schrijvend (performend). Zijn taal is die van de acterende auteur, en de zeer grote ernst die het hem is geeft zijn optreden het effect van een ongewone geborgenheid, een heldere warmte. Dat hij als lezer de zijde kiest van de minst gelezen Amerikaanse filosofen, of liever de meest gestigmatiseerde en het minst voor filosoof doorgaande schrijvers van Amerika, te weten Emerson en Thoreau, spreekt boekdelen. Als inkapseling vanaf het begin Cavells thema is geweest, dan vindt hij een drievoudige inspiratie bij deze ingekapselde schrijvers over inkapseling. Emerson en Thoreau waren de eerste grote woordvoerders van de prille Amerikaanse maatschappij. Met de goddelijke democratische droom voor ogen, wezen zij op de doodgewone risico's van de verwezenlijking ervan, dus op rigoureuze rechten en plichten, evenzovele remedies tegen reddeloze, corrumperende inkapseling. Door ze te bevrijden van hun culturele inkapseling (door ze opnieuw te lezen), leest CavellGa naar margenoot+ ze als messcherpe filosofen van onze inkapseling. Zo bestrijdt (of voorkomt) hij tijdelijk zijn eigen inkapseling, en wie weet de onze. Wat is je doel in de filosofie? De vlieg de uitweg uit het vliegengaas wijzen, schreef Wittgenstein. Maar Plato voerde in zijn Verdediging van Socrates de filosoof op als horzel, door God zelf vastgehecht aan het luie raspaard van het stadslichaam. Wie anders dan een horzel zou proberen de vlieg de uitweg uit het vliegengaas te wijzen, schreef Cavell. Met Cavell halen we (hopelijk) een horzel in huis, en daarmee is hij voor de komende jaargang onze huisfilosoof. | |
[pagina 74]
| |
VoorafDit is geen voorschrift maar een waarschuwing. Als schrijver ontplooit Stanley Cavell zich nadrukkelijk als leraar en leerling tegelijk. Hij is in de eerste plaats de leraar die zichzelf instrueert, en daarmee, omdat hij schrijft om betrokken te raken, ontstaat in de loop van het geschrevene de les, de betrokkenheid, het tot de ander gerichte woord. De ander, de lezer, wordt bereikt door middel van een schrijftechniek die ook spreekvaardigheid insluit. (In het ideale geval is de schrijver in gesprek met zichzelf, en belichaamt de tekst het effect van een orale intimiteit. In het ideale geval is het effect intiem.) Het typische Cavell-essay is namelijk de letterlijke tekst van een lezing, een hoorcollege of een openbare les. De laatste term is een geschikte karakteristiek van zijn essaykunst in het algemeen, en met name van het essay dat nu volgt, An Emerson Mood, ook in formeel opzicht een toespraak, namelijk de Scholar's Day Address op het Kalamazoo College, op 25 januari 1980. Het is Cavells ultieme openbare les, omdat het een geduldige inleiding probeert te zijn tot zijn werk tot dan toe, dat grotendeels bestaat uit uitvoerige en grotendeels geslaagde pogingen zichzelf en de lezer binnen te leiden in een bekend verondersteld domein (een essay, een oeuvre, een film, een toneelstuk), dat hij verkent met het oog op het onbekende ervan, of liever met het oog op het feit dat het bekend verondersteld wordt, maar ons nog niet bekend is, waarna hij het ons op zijn manier leert kennen, zodat het in zekere zin vertrouwd wordt. Omdat het domein in dit geval Cavells eigen werk betreft, is het misschien niet zijn ideale essay, maar op zijn minst de noodzakelijke inleiding tot zichzelf. Alleen al noodzakelijjk omdat hij zich, net als Emerson eertijds, als een scholar tot scholars richt op een Scholar's Day, waarmee de essentie van zijn toespraak in feite de vraag wordt wat een scholar eigenlijk is: dat wil zeggen, wat een scholar is wordt bekend verondersteld, maar wat is een scholar eigenlijk? Die vraag raakt ook de vertaler: ‘scholar’ kan in dit verband geen ‘student’ zijn, ‘wetenschapper’ of ‘geleerde’, en in feite is het natuurlijk ‘leerling’ of ‘scholier’, iemand die op een school, schola, zit, waarschijnlijk de levensschool. Als Cavell, net als Emerson, de mens die denkt voor ogen heeft, dan mag, een beetje plagerig en belerend, misschien toch het woord intellectueel van stal worden gehaald, ‘de voortbrenger of beheerder van de cultuur’ (Van Dale), of degene die is voorbestemd haar voort te brengen of te beheren. In Cavells averechtse versie is een intellectueel dan meteen iemand die niet zozeer het leven schoolt, als wel zich schoolt aan de hand van het leven, oftewel niet de cultuur voortbrengt of beheert, maar zichzelf, en daarmee, bij de gratie Gods. de cultuur Dit is een meedogenloze nuance
Jacob Groot |
|