krachters, messentrekkers en dronken dweilen. Ik wist niet beter of overal liepen idioten rond, mensen die bang
waren, gestoord, of beide. Het crapule was overal zoals er ziektes waren die bestreden moesten worden. Mijn vader was geen zachte heelmeester die stinkende wonden maakte. Hij had geen goed woord over voor zwakkelingen of lafaards. Zelf was hij niet bang voor risico's, voor geweld, bloed, voor duistere figuren, voor de nacht, het donker, of de dood. Toch heb ik hem wel eens horen zeggen dat hij de eerste keer bij een lijkopening misselijk was geworden op het moment dat een dokter het scheermesscherpe blad van een scalpel in een dode vrouw zette en met een snee van twintig centimeter haar binnenkant blootlegde. Wie geen paard kon rijden was een stumper. Hij had weinig geduld met dromers. Ik was niet zijn favoriete zoon. Maar ook mijn broer, die op zijn veertiende schilderijen maakte twee keer zo groot als hijzelf, was een twijfelgeval. Op Het Eiland raakten mijn vaders bizarre verhalen op de achtergrond. Leedvermaak maakte plaats voor verfijnder genot dat te maken had met licht en schaduw in en om de bomen, orgelspel dat vanuit de verte wonderbaarlijker klonk dan dichtbij, nevel of mist boven de weilanden, die hardnekkig standhield, of sneeuw die bleef liggen. Ik leerde van alleenzijn te genieten en aan kleine en gewone dingen bijzondere waarde toe te kennen. Maar ook dacht ik na over de mensen die mijn vader dood of levend was tegengekomen en waar hij over vertelde aan zijn vrienden, nooit rechtstreeks aan mij, en waar hij een fantastische hoeveelheid papieren over had volgeschreven. Hij tolereerde mijn gespitste oortjes, niet wetend dat ik ook nog eens regelmatig in zijn dossier snuffelde dat hij in kartonnen mappen met linten op stapels van een halve meter in een boekenkist op zolder bewaarde. In plaats van een fris jongensboek las ik in het boek van mijn vaders leven over de vrouw die hij dood in bad vond, als een foetus in het transparante water, en het meisje dat
haar vader aangaf nadat de man zich jarenlang aan haar had vergrepen, of de geblesseerde ziel die zich verhing in de nok van een dak. Mijn vader sneed zijn touw door en sleepte hem langs een wankele ladder naar een luik. Daar bleef een arm haken die weer losschoot en mijn vader een doffe klap in het gezicht gaf. Bedrog, list en leugen, alles wat mensen uit hun ontuchtige duim zogen, het was me met de paplepel ingegeven. Mijn vader vond mij sentimenteel en eigengereid, ik moest ‘leren dienen’ maar juist daar voelde ik helemaal niets voor. Los van mijn vader kon ik met klein bedrog, list en leugen, het gereedschap van de zwakken, mijn dagdromen koesteren en in stand houden, al wist ik ook dat de beelden, de verzinsels, de stemmen, de voorwendsels, de smoesjes, de pijn, het verdriet, de gekte van al die mensen waarover mijn vader had verteld en geschreven, nooit uit mijn geheugen zouden worden gewist. Ik zou er voorgoed door worden getekend. Toen ik mijn vader op prille leeftijd in een vakantie geld vroeg om een boek te kopen waar ik veel van verwachtte, gaf hij het zonder vragen te stellen. Mijn keus was gevallen op Shakespeare's Midzomernachtdroom. waarmee ik op een warme zomerdag naar het bos toog. Ik bereidde me voor op iets prikkelends. Maar al na een paar pagina's verveelden de verzonnen figuren zonder vlees en bloed me en ik stortte me in een lange, eenzame wandeling. Er was zoveel om over na te denken en van te genieten.