Kees 't Hart
Zelfportret
Ik lijd aan de ziekte der zintuigen. Ieder gebruik of prikkeling daarvan kan tot een catastrofe leiden, iedere reflectie op ervaringen ervan kan een kettingreactie teweegbrengen. Bij een zelfportret is een beschrijving der zintuigen onvermijdelijk. Niet alleen van de ogen, maar ook van mond, handen, geslachtsdeel, neus, oor, en wat er zoal aan zintuigen bij elkaar te verzinnen valt. Wie daar aan begint is overgeleverd aan de gestichten, daar waar men de zintuigen in witte zalen aan de lopende band bespreekt. Wie denkt u eigenlijk dat u voor u hebt?
U bent nog niet besmet, u kijkt en luistert er nog rustig in het wilde weg op los, een blik meer of minder op een plein, een oude stoel, een terras met wat sterren erboven, het maakt u allemaal niks uit. U gaat voor de spiegel staan. U tast naar de grond. En ik hoor het u zeggen: dit is de grond, dat is stof, dat zijn auto's, dit is mijn stem. U bent onverbeterlijk.
Ik wijs erop dat een zelfportret niet alleen de zintuigen in hun meest uiterlijke en obscene vorm toont, moet tonen, maar dat dit onvermijdelijk met behulp van de zintuigen zelf tot stand komt. Denkt u een zelfportret te kunnen maken zonder te kijken, te luisteren, te voelen? Een oog beschrijven zonder te kijken? Een mond zonder te spreken, een geur zonder te ruiken, een hand zonder te tasten? Bij een zelf-portret hebben we te maken met een verdubbeling der zintuigen: niet alleen een beschrijving ervan, maar tevens de noodzaak ze daarbij te gebruiken. Het obscene zelf, daar wilt u zich aan overgeven.
En wiens oog beschrijft u eigenlijk? Wiens mond? Die van u? De meest potsierlijke aller zintuigen? Terwijl u het zelf bent die ze beschrijft? Met uw eigen oog, voor zover je daarvan kunt spreken? U probeert mij wijs te maken dat het uw eigen oog is dat u beschrijft, terwijl u het tegelijkertijd daarbij gebruikte? U gelooft uw eigen oog zowel met als zonder oog te kunnen beschrijven? U denkt nog steeds dat u zich bijna alles kunt permitteren.
Duizenden beschrijvingen heb ik gelezen van ogen, tongen en geslachtsdelen. Ik heb mijn eigen ogen daarbij gebruikt, dat wat ik mijn eigen ogen noemde en langzamerhand is alles onhoorbaar geworden, onzichtbaar, onnoemelijk verlaten. Wat ik las kon ik niet bekijken. Ik was het oog zelf, de mond die ik las. Het geslachtsdeel dat in verrukking gloeide werd door mij in ogenschouw genomen. Ik begon in zintuigen te vervagen. Wie naar de wereld kijkt wordt oog en dooft. Ik wil u redden van uw zintuigen voordat het te laat is. Nu kijkt u nog binnen uw eigen blik, u voelt binnen uw eigen hand, u spreekt met eigen keel waarin het speeksel roerloos stolt. Maar straks, morgen, wanneer u dit leest, dan kijkt en leest u in uw zelfportret en u beseft dat u in uw eigen zintuigen verdwenen bent. Moet ik werkelijk alles uitleggen? Ziet u nu nog niet dat in uw zelfportret de ziekte van de stem, het oog en het gevoel u als een storm verzwelgt? U kijkt niet met een oog, u bent het oog. Wanneer dit tot u doordringt is het al te laat.
Ik heb in de spiegel naar mijn ogen gekeken, mijn mond op mijn mond gedrukt, mijn handen laten glijden langs het koude glas. Ik verdubbelde mijn blik, ik gebruikte mijn ogen met mijn ogen, mijn zintuigen met mijn zintuigen en terwijl ik dat deed, zelfs al voordat ik dat deed, begon ik oog te zíjn en mond en hand en
Kees 't Hart