lische dwaalwegen schrijft hij daarover:
‘Ernst liet het allemaal zwijgend aan zich voorbijtrekken. Via het open raam waaide de lucht om zijn voorhoofd heen. Zijn grote ogen waren half geloken. Het had volgens mij op deze morgen niet veel gescheeld of wij hadden allebei leren vliegen...’
en dan, als ze allebei weer hun eigen weg gaan:
‘Als afscheidsgroet tilde Ernst zijn hoed op en maakte, op zijn tenen staand en licht voorover gebogen, een precies afgepaste beweging om bij het weggaan de hoed weer op te zetten, het geheel kinderspel en meesterstuk tegelijk. Dit herinnerde mij, net als de wijze waarop hij mij 's ochtends had begroet, aan iemand die jarenlang bij het circus was geweest.’
Het bijzondere van deze poëzie is de wonderlijke directheid en simpelheid. Dit geldt vooral voor zijn vroegste gedichten. Ze zijn van een breekbare helderheid, met soms een poëtische of filosofische gedachtensprong. Een van de mooiste zinnen vind ik in het gedicht ‘Das Leben’: ‘Beben der Herzen im Leibe der Hunde’. Een hart klopt niet, een hart beeft. De kwetsbaarheid van dit beeld is te vergelijken met de kwetsbaarheid van de weerloze mens, die voortdurend balanceert op de rand van het ‘normale’. In zijn tien stellingen over ‘der Einzellne’ zegt hij: ‘Der Einzellne ist auch ein Elephant, er geht auch in einer Gesellschaft und ziehen in Rudeln gemeinsam. Der Einzellne wird meistens abgeschossen.’ Der Einzellne is de buitenstaander, de altijd vreemde, die geen plaats voor zichzelf opeist omdat hij toch wel weet hoe het af zal lopen. Hij heeft er geen behoefte aan te worden begrepen. Verzoent zich met zijn plek. Zwijgt. Schrijft.
Later, onder invloed van zijn succes, werd Herbecks werk veel zelfbewuster. Zijn gedachten lieten zich beter ordenen, zijn taal was begrijpelijker. Niet alleen had hij in zijn schrijven een bescherming gevonden, maar ook de zin om te bestaan. In het gedicht ‘Patient und Dichter’ komt dat tot uitdrukking:
desto grösser der Dichter
en, in hetzelfde gedicht:
desto kleiner der Dichter’.
Groot en klein. Kinderspel en meesterstuk tegelijk. ‘Poëzie is kinderspel,’ schreef Lucebert boven een van zijn gedichten. Soms bekruipt me het gevoel dat Herbeck de dingen zag zoals een kind dat doet, met een directheid en ernst, zonder zich daar bewust van te zijn. Zijn verlangen naar schoonheid was zo puur, dat hij zich zelf nog nauwelijks voor schoonheid interesseerde. ‘Sind die Haare kurz,’ zo schreef hij over het knippen van zijn haren, ‘so ist es einem Wurst.’ Hij huilde als hij geen geld had. Als hij geld had hield hij op met huilen. Hij was eenzaam ongelukkig, zonder het te zeggen. Schrijven en zwijgen maar.
In 1976 verscheen de roman März van de schrijver en psychiater Heinar Kipphardt. De hoofdpersoon, März, was geïnspireerd op Ernst Herbeck, en de belangrijkheid van dit boek werd vooral gevonden in de argumentaties tegen de psychiatrie zoals die in die tijd werd toegepast. Over hetzelfde thema maakte Kipphardt een televisiefilm en een toneelstuk.
März werd in 1988 uit het Duits vertaald door J.F. Vogelaar, en verscheen onder de titel März; de carrière van een schizofrene dichter bij sun, Nijmegen.