Ik veroorloof mij een zijwaartse beweging en val op een krab van laten we zeggen 293 jaar vóór Christus. In één van de mooiste lange gedichten ooit geschreven, 1500 alexandrijnen lang, de Alexandra van Lycophron, waarvan de geleerden niet weten willen, zij schatten de waarde op nul, in dit dus onsterfelijke gedicht duikt een eigenaardige krab op:
Eén, aan de Strymon door Eion Bisaltia
- dichtbij de Apsynthiërs, ook de Bistoniërs -
Knaapvoeder krab - ook vlakbij de Edoniërs -
Geborgen; berg Tymphrestes zal hij niet meer zien;
Hem haatte zijn vader het meest van alle schepsels,
Hem maakte hij tot blinde: hij doorstak het lichtnet
Van zijn zoon die nestelde in duifjes bijzitbed.
Moeilijk? Een nachtje puzzelen brengt licht in de duisternis: de zieneres Cassandra is aan het woord (dat niemand gelooft want zij is door de versmade Apollo in de mond gespuwd) en zij schildert vol rancune, want zij is door Ajax verkracht, hoe op de thuisweg de een na de andere Griek na de overwinning op Troje omkomt en al dan niet begraven wordt. Hier is het slachtoffer ene Phoenix, zoon van Amynthor, die hem de ogen uitstak toen zoonlief zich aan vaders snoepje van de week vergreep. Blind en oud trad hij later op als pedagoog en fourageur van pupil Achilles.
Natuurlijk is het helemaal niet nodig dit alles op te zoeken, de namen, de rijmen en andere klankspelen (ook in het Grieks!) en vooral de beelden roepen meer op dan men ooit hoeft uit te leggen.
Hoe groter de poëtische dichtheid, hoe minder zwaar de last weegt van de inhoud en de boodschap. Zoals een beeld vóór de betekenis uit kan gaan en de lezer/luisteraar/kijker raken kan vóór hij weet waar hij aan toe is, zo kunnen klank en ritme de woorden los zingen van hun betekenis. Gerrit weet er alles van.
Maar die krab? Griekse woordenboeken, de dikste dan, schrijven sommige krabben een geplooide huid, een gebarsten schaal toe en komen zo op oud. Die associatie schijnt mij in onze taal niet gegeven, dus moet ik op zoek naar een eigennaam van een krab.
Er is een boek: De krab in Nederland en België, geschreven door ene Adema. Ik vind onder andere gebochelde spinkrab, heremietkreeft, ratoogkrab. Ik bel de kenner zelf en hij spreekt de verlossende spreuk, want wijst mij op een krab die helemaal niet in zijn boek voorkomt, omdat dit schaaldier pas enkele jaren geleden vanuit de Middellandse Zee in de Noordzee terecht is gekomen, de biologen hebben geen idee waarom.
Het is de grijze zwemkrab.
Niet ongelukkig vertaal ik Knaapvoeder grijze zwemkrab, god zal hem kraken, ik geniet.
Kouwenaar is bovenal een vleeseter, men kan zich niet goed voorstellen dat hij zijn tanden met graagte in een vis of weekdier zet om zo de tijd te lijf te gaan.
Ook na 100 gedichten - toch een soort afronding: Tijd zo'n circuit, zo begint het laatste gedicht van die bundel - blijkt de dichter onverzadigbaar. In data/decors, landschappen en andere gebeurtenissen, volledig volmaakte oneetbare perzik, het blindst van de vlek, het ogenblik: terwijl, een geur van verbrande veren - wat een kettingreacties van werkelijkheden - wordt volop genoten.
Wel komt het ouder worden steeds meer in beeld. De werktijd van de late avond tot de vroege ochtend blijft wel intact, maar de beleving van die ontijd wordt ingedikt tot ondeelbare ogenblikken van jubel en doodschrik. Tijd wordt een circuit van braakland en bouwblad en boomgaard, een kring die steeds kleiner wordt en zich sluiten zal, pas dan is de kwadratuur van de cirkel, van de wieg tot het graf, voltooid.
Ik kijk ten slotte, niet zonder ontroering, naar zo'n tuingedicht, een in memoriam:
Afscheid
Er hapert iets, men heeft te veel gerookt, vlucht
kuchend in de boomgaard, najaar ademt
ternauwernood, stil als een bed is dit, het zwijgt
een mond, alleen de slakken op dood hout bewegen
men zou hier willen blijven zitten op een steen
uren of eeuwen lang, terend op een boordevol
achtergebleven beker toen zomer vlees en geest