| |
| |
| |
Marc Kregting
Dit seizoen
Op de kaart weinig meer dan een moedervlekje aan de binnenkant van een elleboog. Land leek zijn biceps te gaan spannen tegen de zee, de gedachten schijnbaar elders - een terloops vertoon. Als er echt kracht gezet zou worden, was het dorp verdwenen in een huidplooi.
Geamuseerd tilde de reiziger zijn middelvinger van de kustlijn. Blies er stof af en daalde een nagelbreed landinwaarts, tot de dubbele bijl. Een wandeling van niets, stelde hij vast. Waarom had hij eigenlijk geen retourtje genomen, maar was hij van de provinciehoofdstad naar hier doorgereisd? Zo'n stasisbord schuin aan de overkant van het rasterwerk stond hem voor de geest, zij het vaag. Vanwege die smoezelige ramen, grinnikte hij. Onwillekeurig de nadruk op de vraag waarom hij zich nu in deze kamer ophield. De minieme frons van de vrouw (toen ze hem tegen de etiquette was voorgegaan op de trap, opnieuw toen ze hem de sleutel had overhandigd) begon zich alsnog af te tekenen op het tintelende vel boven zijn neuswortel. Ik verspil hersencellen, dacht hij. Morgen pas. Dit is vakantie, lichtte hij toe en masseerde al weer bijna tevreden zijn slapen. Misschien schuilt de genieting in een zekere omslachtigheid; hem ontsnapt, voordat de censuur van zijn vrije tijd haar had kunnen gladstrijken.
Hij sloot de klappende terrasdeuren.
De man gesticuleerde. Loodrecht op de hoofdstraat de golvende schaduwen in. Lokken kon het niet worden genoemd, daarvoor waren zijn gebaren te plomp: armen als schoepen, rakelings langs zijn verknipte blonde haar.
Hij zag een lus. De pupillen verwijdden zich. Simultaan een tintenafname, merkte hij. Sepia overspoelde. Vermoedelijk was de enigszins verweerde winterjas aan die haak groengrijs. All fresh, zei de man terwijl hij een koelkast opende. Er lag een komkommer. Half weggegleden een fles retsina met roestplekjes op de kroonkurk. In de deur een doorgesneden citroen, vruchtvlees als een zeester. De mans wees - één oog toegeknepen, het andere bol, zonder uitdrukking - in de ruimte die hij op drie bij drie schatte. Spaanplaten aan weerszijden. Hij schuifelde tussen een paar slordig gestapelde blikken cornedbeef. Erachter tinnen soldaatjes. Over hun helmen deinde een net van webben. Rechtsomkeert, de vingertoppen tegen de verste wand. Een wedstrijdzwemmer had er zijn tenen voor gebruikt, dacht hij. All fresh, herhaalde de man. (Blond? Hier?) Een liggende Romeinse twee op de kraagpat, sporten van een bassintrapje. De reiziger verontschuldigde zich.
Terug op de hoek van de steeg keek hij naar een rode, naar links wijzende pijl boven uitgelopen kalkletters: big cheap / super market / everybody welcome.
Louter omdat ik hem haveloos vond, recapituleerde hij. Daarom zwerver. Niet op basis van die contouren; haardracht, kleding. Dat hij onder T.L.-licht bleek te beschikken over brandschone handen, pleit er slechts voor dat ik daarna kon zeggen: ergens halfweg generalisatie en gezond vooroordeel. De zwerver hield een flesje olijfolie hoog boven zijn bord tomaten, en goot. In traag opschuivende, hellende achten - zijn arm op het laagste punt wanneer die het dichtst bij het lichaam was. De tomaten gingen glimmen. (De indruk dat ze stegen.) Bestaat er een moment waarop glans verzadigd is en terugslaat in dof, vroeg hij zich af. En: kan rond ronder worden?
| |
| |
De zwerver strooide zout op de rug van zijn hand. Een raspende tong nog afhangend brak hij brood, drenkte het secuur in het bord. Zoog aan de korst. Jesses, dacht hij. Hij wordt man aan de andere tafel.
Are you German, informeerde de kelner. Dutch, haastte hij. Schmakelik eten, zei de kelner en schoof met de duim een bord spaghetti toe. De tomatensaus neigde naar groengeel. Hij prikte in de salade die reeds voor zijn neus stond. Door het silhouet van een afgeknotte boom zag de reiziger regelmatig iets oplichten. Een vuurtoren, meende hij.
Er brandde één lantaarn op de boulevard. Toen hij een eindje was doorgelopen, schrok hij van de plots zachte ondergrond.
Het voorplat toonde een collage waarvan een scheef opgeplakte, door de hals afgescheurde foto van een bijna naakte vrouw het midden uitmaakte. Verhalen, zei hij werktuiglijk.
De vrouw droeg pumps. Ze had haar handen net boven het bekken ingeplant. Aan haar vlees geen spoor van vet (zonder dat het doorschijnend werd). Hoogstens een aanzet tot rib, tipte hij. Als ze haar duimen zou aandrukken, voelde ze de nieren. Ging de prikkel dan uit van de nieren, de duimen of van allebei? Aan twee zijden - hier leek volstrekte symmetrie te ademen - hadden de wijsvingers zich min of meer verzelfstandigd van de handen, die het gebied onder de navel accentueerden. De onafhankelijke vingers richting borsten. De combinatie van de stand van de armen met die van de wijsvingers had haar brutaal moeten maken, annexerend. Toch kreeg de totale pose iets gelatens, op het schaapachtige af. Door de congruentie van hetgeen tussen de armen kon ingevuld en het weelderige geslachtshaar? Er ontbrak een plukje op haar linkerlies. Droeg ze een slipje, dan was het een uitdagende afbeelding geworden. Dat te hebben geopperd vond de reiziger banaal.
Met hoeveel moeite hij de collage ook poogde te bestuderen, steeds ontsnapte zijn oog naar de vrouw zonder hoofd. Daarbij het gejakker van dieselmotoren. Hij viel in slaap.
Door de haarspeldbochten was een soort pad gebaand, dat rechtuit ging. De kortste weg naar de top geregen, vastklampen aan een onzichtbare draad. (Het zwaartepunt op de hielen.) Zal ik correct blijven, dacht hij. Jegens wie ook, maar toen was hij al officieel aan het omlopen. Voor een smalle, betonnen brug moest hij even inhouden.
Uit de verte fixeerde hij het blauwwit. Inderdaad, mompelde hij. Hier kan in- en uitgestapt worden, geknipt voor dagtripjes. Zoveel had hij op dit eiland bemerkt, dat de oudheid een attractie vormde - waar niemand aan ontkwam, omdat hij er nu eenmaal toch was. In het staal zat een kogelgat of zoiets, waar omheen was geborsteld. Even volgde hij de dicht begroeide rastering, spoedig week hij uit naar links en sloot zich aan bij de andere bezoekers. Ze waaierden uit over de vlakte. Dit was dus een Minoïsche stad. Brem en zand en stenen, determineerde hij. Af en toe geratel van onstpanners. Als hij opkeek vooral nekken; bleek en uitgeschoren, al dan niet door riempjes verhuld. Zouden voor hen de keien zich wel rangschikken in fundamenten? Toen de reiziger misstapte, trok een scheut tot zijn kruin. En hij hinkelde naar de halte, die in de tussentijd was ingebouwd door Panda's.
Op de terugweg reed een lege bus hem tegemoet.
Wat zal ik kiezen, dacht hij. Het schokkerige geklapper van de luifel irriteerde. Alsof een meester hem aan zijn oorlel trok. Die andere dus, besloot hij opgelucht. Hij focuste op het rood tussen aluminium sponningen. (Zonder de aanbouw hadden de twee op gelijke diepte gestaan.) cafetaria. Maar beknibbelen is categorisch bespottelijk, stelde hij. Mijn laatste avond hier.
Hij passeerde de zwerver. Een menu hoefde niet. Hij bestelde een stiffado. In wezen heeft die ene letter de doorslag gegeven, kaartte hij na. En nu zit ik goddomme te tutten als een klein kind, en waarom? Hij nam zijn schotel in ogenschouw. De kelner bleef dicht bij tafel. Bijles, gromde hij. Een bepaalde, wellicht bij uitstek toeristische vertrouwelijkheid. Moet het eenmalige dan altijd een vervolg hebben? Ik ben in de oude stad geweest, deelde hij met weerzin mee. En helemaal niet zo duur, zei de kelner routineus. It was for free, waagde hij. De kelner schraapte zijn keel. Links van - I don't know the word. Hij voelde zich ineens opgelaten, geïsoleerd. Berust helaas op
| |
| |
een misverstand, hoorde hij zeggen. Dat komt daar vaker voor. Aan het einde rechts, doceerde de kelner afgemeten. Waarna hij terugging naar het spit. De reiziger vestigde zijn aandacht op het bord, brak zich het hoofd over het exacte verschil.
Het was nog aardig hangen tegen de straffe wind.
Misschien bevordert het een ook ongewild het ander, dacht hij. Hij betastte zijn enkel. Daarna strekte hij de benen en reikte naar het nachtkastje. Dag, fluisterde hij. Tot op heden weinig meer dan het voorplat. Op zijn dij ritselden pagina's langs de vingers. Groeperen, bubbelde hij en vouwde de rechterhand tot een kommetje. Uit het papier steeg iets van een bries, die hij poogde te vangen. Ik ben hier nog niet weg, meesmuilde hij. En toen serieuzer, op het vinnige af: de kunst van het uitstel. Buiten snerpte opwinding.
Voor driekwart onder het bed - en daardoor wellicht des te opvallender - een Stern. Hij boog voorover en niesde. Het redactioneel behandelde een officier van justitie die in april '45 de executie had gelast van een gedeserteerde rekruut. In een recent proces was de man vrijgesproken; hij deed slechts zijn plicht. Belangrijke openbare functies mocht hij blijven vervullen. Na een witregel werd verhaald van vier grensposten. Ze hadden een man die over de muur trachtte te vluchten, doodgeschoten. Nu waren ze veroordeeld tot negen jaar. De reiziger perste zijn lippen op elkaar, snoof met het nodige rumoer en sloeg het blad dicht. (Nauwkeurig teruggelegd in de stof-vrije rechthoek.)
Hij geloofde het verder wel.
Gezegend met een kwetsuur, dacht hij. Als ik mijn rechter maar blijf ontzien, wordt het een kwestie van dagen. De ander raakt overbelast. Een schoolvoorbeeld, zonder consult. Kwade sappen hevelen zich over - distilleren. Gezondheid doet een mens geen goed, concludeerde hij onbestemd. Wat las ik indertijd op zo'n affiche? Het dal is vruchtbaarder dan de top.
Er waren zwarte cijfers op het bruggetje geklad. Waarom die gisteren niet onderkend? 8-5-85, ze moesten er zeer zeker gestaan hebben. In een onbewaakt ogenblik probeerde hij zich de periode te realiseren. Sprookje, murmelde hij. Toch te rechtstreeks op doel afgegaan. Ik snoerde het zintuig voor helende obstakels. Alleen al de streepjes tussen de getallen hadden me tot kalmte kunnen manen. Voortgang is gemakzuchtig, hoewel redeneren in is-gelijk-tekens er ook mag zijn. (Beide streepjes wat verschoven, het linker een fraktie omhoog.) Gelukkig is de conditie nu dusdanig dat een hemelsbreed benaderen uitgesloten lijkt, tartte hij. En begon een zigzag langs het hekwerk. Na een kwartier hield hij halt bij een toegangspoort met het bekende Archaeological Site-bord. Een oranjewit velletje wapperde. strike! (stop working), spelde de reiziger.
Onverkwikkelijk. Maar hij kon niet bepalen of het hem verbaasde.
Wie laat zich niet graag troosten, vroeg hij retorisch. En alles werkt mee. Een ontspannend bedoeld verblijf in het buitenland, een enkel die opspeelt. Hij rees kreunend-giechelig van een bank. Feestelijk onder bedwang, dacht hij. Ik hou ook van blonde meisjes.
Bij het binnenkomen de duim over de schouder. Nice sea, zei hij. De kelner beaamde. Hij verzocht om wijn en twee tomatensalades. Verwacht u iemand, informeerde de kelner. Hij deed of hij het niet had gehoord. (Antwoord te voor de hand liggend.) Eén salade besprenkelde hij met geelbruine azijn. Over de andere ging rijkelijk zwarte peper; meteen werd het mengsel verorberd. Hij snakte naar nog een liter, die hij liet aanrukken. Old city closed, vertelde hij. Jaja, zei de kelner. Harsafzetting tegen de binnenkant van zijn tanden. Hij zoog, ontfermde zich wederom over de azijn. Intens was eensklaps zijn medelijden met alle ingrediënten van deze globe - het tomatenras in het bijzonder. Het mes zakte in de prut. De klik toen hij door een schil drukte. Streng maar rechtvaardig, suste hij en vroeg om nog wat voor een waardige afsluiting. Een deur sloeg. Strike, verklaarde hij. Sure, zei de kelner die aanschoof en zichzelf inschonk. De reiziger woog bezinksel op zijn tong.
Dit glas heeft niet eens een voetje, pruilde hij.
Wat stationair? Hij knipte het leeslampje aan.
Hallo allemaal, zei hij hees. (Het koord van zijn
| |
| |
borstzakje met waardepapieren om de hals gegord.) Zijn schoenen trapte hij - au - over de sprei. Kou drong door het vertrek. Hij kwam nogal moeizaam overeind; iemand probeerde hem eronder te houden. De twee pitten van het elektrisch kooktoestel klikte hij naar de hoogste stand. Toen was het donker. Hij draaide aan de knoppen. Beneden waren hoge stemmen. Hij sloot de balkondeuren en de blinden. Het lichtje floepte aan. Richting aanrechtkastje strompelde hij, vond een jampot. Er zaten witte korrels in. Hij wrong het deksel open. Zijn vinger proefde zoetig. Lekker bakkie koffie, hoorde hij zichzelf ergens zingen. Hij wriggelde in zijn oor en ging neer. Het was duidelijk dat de broekriem had gehinderd. Naast hem deed de vrouw een kaars. Het enige dat ik ooit beheerste bij gym, mompelde hij en kuste haar langdurig in het kruis. Hij slikte. Boven haar voeten een getal en letter voor een pijl naar links. Zijn pols wilde niet echt meegeven. Toch ontdekte hij dat de collage op de achterflap doorliep. Verrek, bromde hij. Hij draaide het boek weer om. Heel zeker, grijnsde hij. Het is een negatief, ik weet 't. De reiziger keek naar zijn half gezwollen geslacht.
Alleen kinderen zijn bloot, dacht hij.
Negen haarspeldbochten telde hij en voelde ervoor neer te zijgen. Hij haalde diep adem. Arbeid adelt, dacht hij. Trots ook; niets anders belet me een bus te nemen. (Vertrektijden?) Zon maakt het asfalt zacht, klaagde hij. Ik heb het idee dat ik er steeds even in wegzak, wat maakt dat ik meer meters moet overbruggen. Toch leek de afstand in absolute zin geringer te worden. Lag dat aan de bekendheid met het traject? Hij hoefde deze weg niet te nemen.
Wat verwacht ik dadelijk aan te treffen, vroeg hij zich af. Ik kan niet zeggen dat ik vreemd opkijk als de staking nog altijd blijkt voort te duren. Maar het feit dat ik hier afdaal, betekent dat ik veronderstel dat mij toegang verleend zal worden - dat de poort open is. Ik wandel onder voorbehoud, dacht hij. Stiekem groette hij abuise bezoekers. En het vel hing er. Gelinieerd, twee kantlijnen. Rooster in een rooster, zei hij terwijl zijn wijsvinger langs de horizontale staaldraden tuimelde. Wapperen deed het vel niet meer. Het was met plakband vastgezet. Er is in ieder geval wat gebeurd, poneerde hij. Bovendien herinnerde hij zich niet dat er achter haakje sluiten iets gestaan had. In viltstift weer een haakje, een elf en een liggende streep. De reiziger wierp een blik op zijn horloge.
Hij had er vroeger bij moeten zijn.
Er is een aantal opties, dacht hij onder het rechttrekken van zijn capuchon. Dit lijkt me voorlopig wel voldoende. Zich laten leiden door het afwezige plan. Oppassen dat zelfs dat niet verwikkeld raakt. Een afwezig plan, dikteerde hij. De grammaticale neutraliteit. Mijn enkel doet pijn.
Overeenkomsten met de eerste dag zijn te verwaarlozen. Hij stopte voor een kratje met grote sinaasappelen. Behalve dat ik aan de overzijde van de weg liep, loop ik amper nog - verhelderend dat ik het woord parallellen niet gebruikte. Het fruit tegen zijn borst gedrukt stapte hij in een donkere lijst. Binnen bleek meer te koop; een verheugend assortiment. Nu kan ik het comfort van mijn kamer ook benutten, constateerde hij voldaan. Hij hield een doosje oploskoffie in de hand. Een vrouw met hoofddoek sloeg bedragen aan. Naast haar zat een besnorde vrouw te eten uit een zak wokkels. You are Dutch, zei ze. (De vrouw met de wokkels? Vrouw met de snor, de besnorde vrouw?) Ze vertelde dat ze Française was. Haar man had ze op vakantie ontmoet. Hij was kelner. Zij dreef een cafetaria. Toen hij afrekende, vergewiste de reiziger zich van de luttele biljetten in zijn portefeuille. Maar hij was vooral ingenomen.
Geheel onverwacht een tipje opgelicht van de lokale verhoudingen.
Inmiddels zal het te laat zijn. Morgen gelijk eens zoeken naar een postkantoor, besloot hij. Doorgaans is het al vernederend om zich vóór een handeling te
| |
| |
moeten afvragen of ze überhaupt uitgevoerd, want achteraf bekostigd kan - op vakantie is het dat helemaal. Beter rood staan dan krap zitten, zei hij mechanisch. En toen: goeie genade, ik verschil toch wel ergens van de eerste de beste corpsstudent?
Hij begroette de kelner hartelijk; zelfs drukte hij hem de hand. I met your wife, zei hij snel. Ah, zei de kelner en verstevigde zijn greep. Van het cafetaria, zei hij. Allright, zei de kelner. De calamares smaakten hem matig. Nogal droog deeg. Driemaal had hij er om gebaard, toen de rekening op tafel lag. Hij kwam te kort. No problem, lachte de kelner. Hij tastte naar zijn borstzakje, zijn girobetaalkaarten. For free, zei de kelner. Ik wil niets gratis, zei hij gegeneerd. (En het verzekeringsbewijs?) U bent hier nog niet weg, verklaarde de kelner en duwde zijn hand onder de blouse vandaan. Koortsig probeerde hij zich te hervinden. Continuing story, grapte hij met trekkende mondhoeken. Morgen waag ik het opnieuw
‘Het is de tijd die benodigd is.’
Hans Faverey Hinderlijke goden
de stad te bezoeken. Tomorrow everything closed, zei de kelner lijzig. De reiziger kuchte en begon zich monter zorgen te maken.
Ergens verschilde hij van de eerste de beste corpsstudent.
Hoe vanzelfsprekend heeft de sleutel al die tijd in de buitenkant van de deur gestoken. Geniaal, dacht hij. Juist omdat iedereen kan binnenkomen, komt niemand binnen. En hij besteeg de trap, rommelde in zijn zakken, waar het rinkelde.
Hij wentelde zich over het bed. Er viel een zacht licht in het vertrek. Flanel, vond hij. Hij glimlachte. (Om een pijp bij te stoppen.) Hij deed zijn schoenen uit, slofte naar het balkon. De zon was bijna onder; zee liet 'r nog even op de neus balanceren. De pyjama's kunnen aan, sneerde hij. Zee als zeeleeuw draagt zeker ook een valse baard. Dichters die over zichzelf schrijven, dacht hij. En: het is vroeg. Andere dagen wandelde ik hongerig over de boulevard. Hij inspecteerde het keukenservies. Een aluminium gevaarte zonder deksel of handvatten, een kopje, lucifers en een snijplank. Hij vulde de pan met een bodempje water. Ging hij zich nu niet te buiten aan verspilling, met het oog op de financiën? Voor het idee dan? Hij vloekte, geen melk in huis. No problem, zei hij. Gehaast dronk hij zijn nescafé op. Koud is niet lekker, hield hij zich voor. Hij bestudeerde het kopje en tikte tegen het aardewerk. Aan de rand het glazuur gebarsten. Hij wilde dat verzekeringsding zoeken. De reiziger voelde zijn maag zich forceren.
Omdat hij vergeten had melk te kopen.
Zuinig is misschien ook niet het gepaste begrip, dacht hij en roerde met een takje door het zand. (Even sloot hij zijn ogen voor een vlaag.) Het wekt een te scherpe connotatie - het vaderland. Maar over een dag als vandaag zal ik mijn daden zeer dun moeten uitsmeren. Zonder vergeefse pelgrimage naar de opgraving; variëren op een gemis aan een gemis. De ultieme vrije tijd, preekte hij.
Er was een trechtertje ontstaan. Hij keek erin en ontwaarde tinten die meer dan geschakeerd waren. Ternauwernood nog nuances, mompelde hij. De bovenlaag lijkt wel as. Hij vlijde zich weer tegen de omgekeerde sloep, begon te lezen. Knokkels onder
| |
| |
het omslag. T-shirt uit, T-shirt aan. Wiekgeklap van pagina's. Toen hij na een uurtje terugbladerde, was hij verwonderd. Kan inkt dieper in papier dringen? Later zullen deze regels hooguit iets kunnen prijsgeven over het gemoed waarin ik verkeerde, dacht hij. Of gebeurlijk bestaat er dan een objectievere bladspiegel. Deze sloep, die wind. Genuttigde maaltijden, gisteren en morgen. Het meisje dat. De reiziger plantte zijn kin op de schouder. Smal hoog huis. Een rode, naar beneden wijzende pijl. big cheap / super market / everybody welcome. En hij wierp een blik zijwaarts en wist dat hij flauw knikte.
Van een afstand hebben bergen een top.
Wat had in het hoofd van de kelner gespeeld, net voor hij everything zei? Dat het kruidenierswinkeltje wél open was, maakte hem tegelijk euforisch en nerveus. De vrouw met de hoofddoek, een inval. Hij informeerde naar busdiensten. Ze verstond hem niet; zij gebaarde, hij gebaarde. Ten slotte beschreef haar arm drie elkaar snijdende lijnen, in de rechte hoek waarvan hij scheen te moeten wezen. Toen hij wegbeende, drukte ze hem een broodje in de hand. Hij weigerde even stug als zij aandrong, en toonde haar zijn lege portefeuille.
Het vergeelde vel aan de binnenkant van het raam. (Lokaal: onbevolkt.) Zon had de tijden bleek gelezen. Vergeet het maar, mompelde hij. Wachten op wat, wanneer. Hij nam een hap uit het kransvormige broodje dat was bestrooid met sesamzaad. Het deeg had de kleur van kringlooppapier. Kruidnagel onderscheidde hij - taai-taai. Lekker en voedzaam. Zou hij echt spoorslags zijn vertrokken? Achterstallige huur. Was eventueel op de thuisreis voldaan. Hij besefte bij aankomst drie nachten vooruitbetaald te hebben, om zijn paspoort bij zich te kunnen houden. Zonder registratie, grinnikte hij. Nodig was het dus niet geweest. De reiziger raakte plots geïmponeerd van de vrouw met hoofddoek.
Louter dit brood, erkende hij. Een verplichtende aalmoes. Haar manier om te zeggen dat hij hier diende te blijven.
Zowel op de heen- als terugweg geen hinder ondervonden van tegenliggers. Hij recapituleerde op de syncopen van zijn stappen - nu nog meer aangezet, door de rugzak. Dus aan het einde; gerede kans dat er dan weer te bezichtigen valt. Want vóór alles moet het natuurlijk wel vakantie blijven. Dit seizoen, zuchtte hij. Tweemaal worden vervoerd over identiek asfalt, slechts de richting verschilt. Uitgesproken het traject van een lafaard. En ordinair ter plekke stap ik die laatste dag in en uit.
Een wolk schoof voor. Hij rilde even en ging het lokaal in. Op een dwarsmuurtje een halflege fles ouzo. Her en der tafels, wat slecht bematte stoelen. Brommende mannen. Een agent ritste een pakje sigaretten. Net binnen hoorde hij het gegorgel van zacht opgepompte banden. Hij schoot terug. (Een slang.) Pas toen een diesel. Nogal spoedig, dacht hij en wuifde naar de chauffeur. Die kromde zijn duim, minderde geen vaart. Onwillekeurig een hand op de bagage. Het werd stil. Wat had dat gebaar te beduiden gehad? Bus vol, volgende komt zo? Hij wachtte tot de zon volledig was ondergegaan. In het lokaal niemand behalve de agent. Speak English, vroeg hij. No, zei de agent. Hij sleepte naar het raam. T.L.-lampen begonnen te knipperen. Kolommen met tekens, die onderaan leken verklaard.
De reiziger kende het schrift niet.
Mag de vrouw met frons te voortvarend worden genoemd? Hij gaf toe dat zijn horloge niet helemaal per ongeluk op het nachtkastje was blijven liggen. Maar bij wijze van borg, mokte hij. Niet als vergoeding in natura. En hij beschermde zich met één hand tegen het onbarmhartige morgenlicht. De huur was nooit officieel opgezegd. Tot dan de kamer verboden terrein - zeker zonder medeweten of bij afwezigheid van. Ook, zelfs voor de vrouw met frons. (Aangenomen dat zij het was geweest, in godsnaam.) We begrijpen elkaar heel goed, zei hij strijdwaardig. En wanneer ik direkt weer contanten heb, zal ik haar eens in levende lijve ontmoeten. De lieve vrede moet bewaard. Het absurde gevoel dat hij een illegale daad ging stellen.
En als ik er dan toch ben, overwoog hij. Misschien moest ik haar een ansicht sturen. Puur meedelend. Dat kan ze onmogelijk als melodrama opvatten. Die last-minute vluchten, slaakte hij. Niemand weet ten slotte waar ik uithang. Hij schopte een conservenblik voor zich uit. Een verbazingwekkend aantal huizen
| |
| |
was nog in aanbouw. Ramen als oogkassen, opgetast wat kisten met ijzeren beslag. Door stroken onkruid doorkruiste hij het dorp twee keer. Maar een postkantoor vond de reiziger niet.
Ik vraag het aan mijn grote vriend de kelner, dacht hij. Of hij dit ironisch bedoelde, kon niet worden uitgemaakt.
Stellingen hernomen, ginnegapte hij. Zelfs de zwerver presenteert geweer. (Hoe lang geleden dat hij hem had gesignaleerd?) Hij kreeg ongevraagd een hand. Just ask where postoffice, zei hij en vond zijn kromspraak op die van iemand lijken. Hebben we hier niet, antwoordde de kelner. En iets als een naam viel. Hij werd gemaand plaats te nemen.
Een geblokt tafelkleed, constateerde hij. Destijds ook al? Toen schoot het hem te binnen. Het was die provinciehoofdstad. Een tomatensalade schommelde voor hem. Geen geld, protesteerde hij. No problem, zei de kelner bijna geïrriteerd. Een verongelijkte
grimmigheid maakte zich van hem meester. Die paar muntstukken bewaar ik anders mooi, dacht hij. Een appeltje voor de dorst. Wanneer vertrekken precies de bussen, vroeg hij. It depends, zei de kelner en klopte met een servet wat onzichtbare kruimels van tafel. Wie het zeker wil weten, moet tegenover de kiosk zijn. Prachtig, dacht hij. Daar ben ik al eens naar verwezen - het rokende talenwonder. Op een schraagtafel verschillende formaten mallen, een viltstift en een rol behangpapier. hambur, zag hij uit een ooghoek. Speeksel tussen zijn voortanden. Bespottelijk. De reiziger glimlachte om het idee dat hij zijn maaltijden zou moeten gaan verdienen.
Eet nou maar goed, zei de kelner.
Hij deinsde terug voor de gezonde gelaatskleur die de spiegel hem voorschotelde. Ten naaste bij flamboyant, vitte hij. Is er hier iets mis met de verlichting? Mijn enkel betert ook al met de dag. De vloer waarneembaar scheef; het afvoerputje bevond zich op het hoogste niveau. Pal naast de douchekop een in meer opzichten gelijkenis met een discus vertonende boiler. Stroom kwam van een bungelend snoer dat - een schroefoog halverwege - diagonaal door de badkamer was gespannen. Als in een hemelbed, monkelde hij. Bij kortsluiting heerlijk slapen. Hij waste zijn handen. Daarna ging hij plassen. De verkeerde volgorde, dacht hij terwijl hij doorspoelde.
Het stoof talkpoeder. Musk, brulde hij. De paraatheid wordt verscherpt. Hij marcheerde naar de spiegel. Zijn middelvinger trilde tegen de rechterwenkbrauw. Toen tapte hij een glas water dat hij in één teug ledigde. En één is twee, lispelde hij. Hij draaide de kraan verder open. Tegelijk gefriemel aan zijn gulp. De closetrol zat zonder. Dat heb ik toch maar even opgemerkt, prees hij. Gelukkig ben ik momenteel vrij van aandrang. Hoewel het probleem in deze ruimte op oosterse wijze verholpen had kunnen worden. Daar zijn woorden voor. (Tjebokken.) Kijk dan, fluisterde de reiziger. Nu pis ik in de wastafel.
Ik moet belevenissen gaan sparen, dacht hij.
Nog eens spiedde hij om zich heen. Toen boog hij over de rand. (Zijn hals vooruit.) De noppen op het beton drongen in de muizen van zijn hand. Het ravijn gaapt altijd luider dan gedacht, rebbelde hij.
| |
| |
Door een portier groeide lavendel. Hij ontdekte ook een autowiel waarvan het rubber goeddeels vergaan was. Om van het profiel maar te zwijgen, sprak hij. En voelde zich onverklaarbaar betrapt. Was er geen camera in de buurt? Dit had een nostalgische prent kunnen worden - met karteltjes. Een opgeviste sepiadruk, omkrullend bij de hoeken. Hij snoof. Gewaar van zijn zweet kwam hij overeind, wandelde verder. Na een paar passen keek hij om. Een bord met een rode pijl, en een zwarte die naar boven wees. Het noodluik sprong steeds los, herinnerde hij zich. De bus was zonder gas gegaan, de chauffeur remde op de motor.
De aanblik die het veld naast het rasterwerk bood, was als vanouds. Ik bewaar het overzicht, dacht hij. Het krioelt daar. Niets gemakkelijker dan op een steen of iets te klimmen en de ware ligging van de stad te onthullen. Lingua franca, schuddebuikte hij. Kennis is het meest verkwikkend als ze niet wordt toegepast. Ik zou het spreekgestoelte verlaten, een lift vragen aan zo'n rent a car-figuur. De reiziger vermande zich.
Hij moest waken over zijn prestige.
Niet van de zijkant maar schuin van de zijkant, mompelde hij. Voor de hoeveelste keer wreef hij zand uit zijn ogen? De letters hadden inmiddels wat corpsen gekend. Samen met de zon een koningskoppel. Hij wist zich ook achter de moerbeiboom onvoldoende beschut. Slechts het canvas beantwoordt aan de verwachtingen, bromde hij. Geen disteltje dat me raakt. Toen hij zijn jack opbeurde, zag hij een mierennest. Maar dat is de aanleiding, beweerde hij en stiefelde uit de inham.
De bunker stonk naar urine. Hij bleef zo dicht mogelijk bij de ingang. Naast zijn linkervoet een kroes. Diffuus licht viel op het omslag. De vrouw is over het negatief geschoven, stelde hij vast. Dat behelst een interieur; ovale tafel, kokervormige lampekap. Jaren vijftig, oreerde hij. Hij sloeg het boek open en trachtte zich in te leven. De zinnen kropen naar de marges. Jezuschristus, zei hij. Ik moet nu werkelijk, en naar de kamer is net iets te ver. En wie kan me vertellen of het papier daar al is aangevuld? Kop houden, snauwde hij. Voor haar was er natuurlijk een - provisorische - uitweg geweest; altijd een lapje textiel als bijlegger. (In de golven houden, wrijven, uitwringen.) Kolere, bitste de reiziger en scheurde de eerste en de laatste pagina uit.
Achterin hurkte hij naast een jerrycan.
De eerste vlam was voortijdig uitgegaan. Hij maakte zich breed - nu brandde de kaars wel. Daarna testte hij zijn nagelschaartje. Het tsjakte door de nacht. Welk is mooier, aarzelde hij. Ik kom een hand te kort. Hij streek nogmaals een lucifer af. En tsjakte en rammelde en snuffelde aan het doosje. Fosfor, dacht hij. Wie had dit ooit kunnen denken.
Louter vanwege die ene opmerking? Ze was volslagen onschuldig bedoeld; de stilte had hem vandaag té vertrouwd toegeschenen. Maar na a bit quiet down here was de kelner uitgebarsten in een haast insinuerend hard gelach. Terstond werd hij achter de vitrines gedirigeerd. Daar had hij zich zo'n beetje misselijk gegeten aan olijven, beduidend minder sappig dan gewend. Rimpeliger. (Exportkwaliteit.) Later sneed hij geelgroene tomaten. Hij had ze tegen zijn slapen getikt. Ook waste hij twee borden af. De kelner had hem een redelijk dikke kaars gegeven. Bijna traditioneel zijn beledigd-genegeerde weigering. Gezellig voor op het balkon, zei de kelner. Hij strekte zijn vingers bij het licht, draaide zijn polsen telkens iets. Ernstig, bijkans toegewijd knipte hij ten slotte zijn nagels. De vlam doofde. Ik laat het even zo, besloot de reiziger.
Vanaf de hoofdweg aanzwellend geronk van vrachtwagens. Beneden rolden garagedeuren. Hij meende getier te horen.
Heb ik hier nog niet genoeg gedoold, zuchtte hij. Ik zou mijn tijd beter kunnen besteden met verder te komen dan het omslag. Hij drensde. Loop ik te zoeken naar iets waarvan ik weet dat het onvindbaar is - bijna zeker. Vermoedelijk bestaat er niet eens een politiepost. De enige functionaris die ik tot nu toe heb ontmoet, verstaat me niet.
Hij passeerde een schelf hooi. Het lijkt wel of er voor iedere inwoner een bepaalde taak is weggelegd, dacht hij. Christenrijke poriën, wasem. Dit is geen plaats, maar een gemeente. Op de keper dan, zegt een nachtkastje in oorspronkelijke staat dat ik wat verloren ben? Gescheiden bewaren, zei hij jolig. De
| |
| |
verder al lege portefeuille, het uitslag opwekkende borstzakje. Is er nergens aangifte te doen van iets wat hier per saldo niet gebruikt kan; sinds wanneer precies zou mijn giropas vermist zijn? Hoogst onvoorzien dat ik vanmorgen met dat nepleer wou spelen. Hij trapte tegen een roestige tractor. Ook dat is vakantie, dacht hij. O, gratie van het noodzakelijk verwerpen. Lang leve deze verzameling buitenmuren. En hij wrikte aan het stuurwiel. De opgetogenheid toen ik room to let las, grinnikte de reiziger. Hoe is het mogelijk. (Het was mogelijk.)
Alsof de duvel ermee speelt, dacht hij net verrast. Geloof dat ik weer moet. Hij koesterde het boek als een talisman.
Zou deze binnenweg wel over het bruggetje voeren, bedacht hij zich. De steilheid viel alleszins mee. Ook ontdekte hij een open plek. Middenop een box op stalen poten. Hij verkende de omtrekken, voor hij erop afliep. Heb ik juist geen pen en papier bij me,
mopperde hij. (Strafport voor de ontvanger.) Het deurtje piepte. Tuitflesje olie, gerafeld lont. Een met lelietjes besmokt portret. Misschien maar beter, alles blijft te vertellen. Als ze afsprak met een oude kennis en het vlotte. Hielen van het zeil. Hoorn in de linkerhand, elleboog steeds strakker tegen de milt. De rechter die een thermometer leek af te slaan.
Hij ging zitten en klopte op zijn schoot. Is het druktechnisch raadzaam om in ieder geval het middelste gelezen te hebben, leurde hij. De naamloze hoofdpersoon rijdt na een telefonische ruzie - om niets - van A naar zijn beminde Y in B. Hij had gedreigd met haar te breken, zij dat ze dan Z inschakelde. Die eveneens in A woonachtige Z vatte immers een ongelukkige liefde voor haar op. Doordat niet duidelijk is wie wat meende, zijn Yen Z mogelijk ook onderweg. De hoofdpersoon belt bij een benzinepomp Y op en krijgt geen gehoor. Gerust draait hij om: zij is op weg naar hem. Dan beseft hij dat Y hetzelfde kan doen, met hetzelfde gevolg. Iedereen gelukkig zolang niemand opneemt. De reiziger had het verhaal wonderlijk snel uit.
Zijn mijn nagels zo vlug gegroeid, vroeg hij zich af.
Ik zou liegen wanneer ik niet elke dag weer in de volle overtuiging verkeerde de poort open te zien gaan, dacht hij. Dat falen is geen l'art pour l'art. Hij zette zijn duim tegen het lucifersdoosje. Met tegenzin schoot hij in de lach. Zo'n zegswijze behoeft iets achter de komma - een vergoelijkend woord. En dat krijgt ze lekker niet, snauwde hij. Ik ben weer helemaal de oude.
Het flakkerde rond hem. Hij keerde zich half om en trachtte wat schaduwen op de muren te kortwieken. Daarna legde hij het nagelschaartje neer. Een vlieg cirkelde. Zijn koffie was koud. De vlieg naderde de vlam. Hij dacht er het zijne van. De vlieg landde op het opstaande randje van de kaars. Ik moet wat doen, besloot hij. De vlieg hield zich roerloos en gleed omlaag. Nu, dacht hij. Toen tuimelde de vlieg in de tweede, diepste kring. Haar pootjes, vleugels zonken in de vloeibare was en begonnen te verkleuren, óm te krullen. Hij blies spuug. Het werd aardedonker op het balkon. Hoe betrokken ik ben geweest kan ik niet zien, dacht hij. Is dat mijn falen? Misschien herhaalt de geschiedenis zich. (Eerder op
| |
| |
de avond had de reiziger een rode peper met mes en wijsvinger ontdaan van zaadlijsten, pitjes.
Even daarna wreef hij in zijn ogen. Dat had ik niet moeten doen, dacht hij nog.)
Ergerlijk wil ik het niet eens noemen, zei hij nasaal en stapte uit bed. Het is hooguit wat onachtzaam. Hij veegde de vlek weg die een reepje zonlicht bleek te zijn. Gordijnen niet goed dichtgetrokken. Waaraan was te wijten geweest dat hij dit kon afleiden, de eerste oorzaak? De heldere dag van vandaag of het onachtzame dat hij niet kon verdragen? De vlek danste voor zijn ogen. Ik wil me uiteraard niet opdringen, galmde hij.
In het zog van haar vader. Sinds dat onbepaald verlof leende hij dagelijks het maximale aantal romans en studieboeken, waarin hij het woord god doorkraste. (Behalve in samenstellingen die een vloek uitdrukten, die onderstreepte hij.) Soms tekende hij ook een zespuntige ster in het colofon. Aanvankelijk verscheen de man één keer in de maand, later nam de frequentie explosief toe. Tijdens zo'n bezoek was zij opgetogen en hij in chagrijn; achteraf ging het precies andersom. Gemoedschiasmes. Bestond er iets als een absoluut midden, een snijpunt van hun stemmingen - daar trof hij haar. We begrepen elkaar volkomen, prevelde hij. Niet eens zozeer dat hij als enige was teruggekomen, als wel dat hij zonder acuut gevaar volwassen diende te worden. In de meest praktische betekenis realiseerde de reiziger zich het onzindelijke aan zijn plagerijen.
Inderdaad, zei hij dan. Ik heb hem zelf uitgenodigd.
Waarvoor gebruikte de vrouw die pluizige roller? Om te witten, om te boenen? Ze bewerkte de muren met een zekere distinctie - trage streken van daklijst tot drempel, waarbij ze zelf geconcentreerd op afstand bleef. De stok houdt alles op z'n plaats, dat hij ietwat afgunstig. Roller aan het ene, handen aan het andere uiteinde. (Als dit maar lang genoeg voortgaat, wordt ze een ding.) Hem keurde ze geen blik waardig. Een taptemelkachtige substantie in een zinken emmer. Zij op rubber laarzen. Ze was met name gewikkeld, in zwarte doeken. Levensechte baklava, grijnsde hij. Die perspectieven ineens. De binnenweg beviel.
Zijn pink bij de verbrede naden achter het omslag. Een status quo omvat meer beweging dan rust, concludeerde hij. Tussen A en B zal blijvend heen en weer worden gereden. Ook door Yen Z. De hoofdpersoon noem ik daarom X. Alle waarden in een functie: limiet naar oneindig. Het perpetuum mobile van de liefde. Hij huiverde even. Gemakshalve poneer ik dat Y niet de stekker eruit had getrokken, repte hij. En dat X ondanks zijn meerduidigheid betrouwbaar was. Alles verzonnen zou een platitude wezen. Het rasterwerk glitterde. Ontwaarde hij van veraf niet de zwerver? Achter hem een bekend gebulder. Instinctief holde hij terug, gebaarde. Puffend openden deuren zich voor de reiziger.
De bagage ligt nog op de kamer, dacht hij.
Gedrieën aten ze vijgen, hun voeten op de rand van de kist. Er zaten patronen in. Het deksel stond tegen de toog. Niemand bevond zich verder in het cafetaria. De tussendeur naar het restaurant klepperde. Ze lieten een donkere fles rondgaan - poculeren in een zuiverder vorm. Hij kon het niet goed thuisbrengen. Het had iets weg van jenever, eigenstooks misschien.
Yeah, zei de vrouw van de kelner. Well, zei hij. Right, zei de kelner. Hij begeerde met een wijsvingernagel de kleffe resten tussen z'n kiezen vandaan te peuteren, maar wilde vóór alles geen aanstoot geven. Zijn tong wiegelde. Ik ga wat zeggen, dacht hij verdoofd. Komen hier nou veel toeristen in de zomer, begon hij. De kelner hield de fles hoog boven zich in het licht; zijn vrouw greep ernaar. Ze slaakte hoge gilletjes. Zonder gêne, bespeurde hij aangenaam onverschillig. Ik ben in het verbond opgenomen. Hij onderkende de aandrift hun een belijdenis af te leggen. Over de oude stad, of over haar. (Alsof daartussen een verband bestond.) Iets weerhield hem daar nog van. Het lijkt wel of er altijd staking is, grapte hij. But of course, zei de kelner bevreemd. En de vrouw, toen ze haar gegraai staakte en haar de blik van de reiziger moest zijn opgevallen: naturellement.
Morgen drie uur vertrekt een bus, zei de kelner afwezig.
| |
| |
Eerst ga ik inpakken, blaakte hij. Hij liet de pan half vollopen, raakte het snoer (visgraatmotief) van het kooktoestel aan en riep: aaah. Huppelde naar de badkamer, waste zijn onderlichaam stipt. Bijna uitsluitend de blauwe kraan. Wilde zich opdrukken. Water kookt, gilde hij. Hij schudde een zakje nescafé bij zijn oor. Iets minder hoog, dacht hij. Maar voor het overige als een kapotte lamp - korreltjes klinken wolfraam. Hij schonk op. Trok aan een gordijn, aan een balkondeur. Damp. Er ligt een verbluffende toets over deze kamer, keurde hij. Vandaag prachtig mooi aangebracht, wat zorgt dat de schikking van de dingen bijzonder is. Het nachtkastje stond waar het hoorde, het bed. Waarmerk van een onvergetelijke dag. Kinderlijk bijgeloof, mummelde hij en begon te neuriën. Daarom, daarom.
Hoe ze zich na een douche in de spiegel kon bekijken. Spelden in de mond, elpenbenen kam in de hand. Vastgezet op diverse punten; met, zonder scheiding. Zal ik het los laten hangen, vroeg ze na een kwartier. Waarom heb ik twee kruinen.
Stampvoet, spelden terug. En hij kuste zich omhoog langs de bleke, geaderde zijde van haar armen tot het dons onder haar oksels. Uiteindelijk altijd zijn schaar, haar knotje. Ik haal die wrat weg, zei de reiziger dan. Zij: ik ken je, durf je toch niet.
Maar eenmaal had hij wat gedurfd.
Ik wil het zo niet, kniesde hij. Iemand van wie niet eens duidelijk is of het wel iemand betreft. X de variabele, een eindeloos aantal twijfel zaaiende alternatieven. De autoweg wordt mijn hoofdpersoon, zei hij. Ellipsen die erop beschreven. Karakteristiek de middelste van de drie rijstroken, waar in beide richtingen ingehaald kan. Wellicht is ook de afslag naar de benzinepomp van belang. Op een haar na thuis. Wind kan nauwelijks nog weg, het gaat hier haast vanzelf kolken. Nogal wat stammen zijn wit geschilderd, zag hij. En heet dit eigenlijk baai of kaap? Het leek of z'n hoofd zich in zijn mond propte.
Het was - het cliché - toch nog snel gebeurd. Op een middag ‘in de prille lente’ sprak ze hem aan met zijn voornaam. 's Avonds bij het aanmaken van een kropje sla wilde zij de nerven weggooien, hij het blad. En 's nachts kneedde hij haar borsten en hortte haar adem; simultaan snakkend en giechelend (in koud zeewater onderdompelen). 't Zal de tijd van het jaar zijn, zei ze 's morgens kalm. Tot zijn vertrek had hij op Caballero's en grapefruitsap geleefd. De vrouw van de kelner wenkte hem. Alle stoelen omgekeerd op de tafels. A bit quiet down here, zei de reiziger. Ze glimlachte, begon te morrelen aan zijn gulp. Hij keek haar hulpeloos aan. Van lieverlede verstrakte de huid boven de mond, haar voor haar richtte zich op.
Alsof hij door duizend naalden tegelijk gestoken werd.
Laatste keer dat ik deze sleutel omdraai, vergewiste hij zich. Dat ik de trap oploop. De deur was al open. Centraal een grillig, heuvelachtig landschap van lakens. Ze verrieden toch zijn meubels die van de muren geschoven waren. Uit een blusbak stak een kloet. Ik was al aan het weggaan, dacht hij terwijl hij de rugzak opnam. Het past ook bij deze omgeving, waar het leeuwedeel nog ingericht moet. De nieuwbouw is alom tegenwoordig.
| |
| |
Hier evengoed een afscheid in stijl, berispte hij. De kleine letters las ik trouwens niet eerder: you come to see / hier links ab. Er werd reeds gegesticuleerd. Hij begon te wandelen. De man is te grofmazig, suggereerde hij. In geval dat mijn benoemen niet voortkomt uit hiërarchische motieven, maar slechts het gemak wil dienen. All fresh, vertelde de blonde en nodigde hem binnen. Hij excuseerde zich. Een reden, bad hij. De blonde herhaalde ogenschijnlijk onaangedaan zijn gevleugelde woorden. (Als z'n huidplooien uitgevouwd zouden worden: as.) Old city, zei hij onderwijl gespeeld wanhopig. De blonde bekeek hem vragend. Near the fence, helderde hij op. De blonde lachte rochelend, kneep een oog dicht en tuurde langs zijn ietwat gebalde rechterhand - de wijsvinger kromde zich. De reiziger pijnigde zijn geheugen.
Bang, bang, zei de blonde.
Waar had ik mijn pas ook weer gelaten, dacht hij. Het luik van de kiosk schoof opzij. Een telefoon rinkelde. De kelner sloeg hem op de schouder en kreeg een vuurtje van de agent. Hij rammelde aan een sluiting. Alle ingezetenen heb ik wel zo'n beetje gezien, realiseerde hij zich. De kelner liep het lokaal in. Nicotine rond hem. Leaving today, zei hij. No, zei de agent.
De bus kwam pruttelend tot stilstand. Een bijrijder sprong eruit. In zijn ene hand ritselden biljetten achter een houder met verschillende munten; met de andere klikte hij het bagageruim open. De kelner manoeuvreerde met een vlonder, waar fusten over heen werden gerold. Ze tolden door de hoofdstraat. De agent drentelde naar het lokaal; even later stiet hij koeterwaals uit bij het versjouwen van een kist met ijzeren beslag. Meer exemplaren verdwenen in het ruim. De bijrijder herschikte ze als waren het dominostenen. Af en toe iets argwanends dat een aanwijzing moest verbeelden. De kelner beende af en aan - de agent in een lager tempo. (Pakje sigaretten plofte op curieuze momenten uit z'n tenue.) Waar mogelijk assisteerde de reiziger. Toen zette hij zijn rugzak binnen en stapte achterin.
Een futiliteit misschien, dacht hij met één voet op de derde tree. Nooit geverifieerd of de poort werkelijk op slot zat. Hij voelde een hand in zijn nek.
|
|