oefenen. Het kind moest eruit; iets anders had dat besloten: mijn vlees, mijn cellen; vloekend en schreeuwend heb ik me verzet tegen de overname van de macht. Zonder resultaat; er viel niet te denken aan persen, ik perste; ik moest. Wat een orgasme doet, dat het je benevelt: daar was geen sprake van. Hier werd mijn ik eenvoudig buiten spel gezet. Chez vous, sur vous et sans vous; bekkenbodemspieren, buikwand, baarmoedercontracties; bloed en water en een kind worden zonder gedachten uitgedreven. Straks zal de ik, die mij denkt, zich verzetten en mijn lichaam zal mijn leven uitdrijven, zonder ophouden, tot ik weg is.
Op elke miniatuur en op elke schildering zit zij te lezen; haar blauwe en rode mantels, bezaaid met sterren en met haar letter in duizendvoud, vallen over haar voeten; zij is in haar binnenkamer, het raam staat open, een enkele straal zonlicht valt naar binnen. Zij leest hardop dat de engel binnenkomt en hij komt binnen; zij leest dat zij opkijkt en zij kijkt op. In het zonlicht een kleine, vliegende gestalte of een duif die in de richting van haar opbollende lichaam glijdt. Met een hand houdt zij de wapperende bladen van haar schitterende boek tegen; op een omkrullende pagina is nog juist een hoekje te zien van de miniatuur waarop zij staat afgebeeld, en een engelenvleugel; een enkele veer van een vleugel. Door het raam ziet men de werkelijkheid: een rivier, schepen, een molenaar aan het werk bij zijn molen.
Elke boerderij in deze omgeving heeft diezelfde deur, die waardoor niemand in- of uitgaat. Er was een begrafenis, wanneer ook weer, in 1971 of was het later, in een boerderij hier. Het is arm gebied met schraal land, meestentijds bloeiend. Paardebloemen.
De uitvaartdienst werd gehouden in de mooie kamer, waar het altijd zo koud is. Nu was het er propvol zwijgende mensen in dikke winterjassen; mensenlucht, ademloos. Ik was niet in het zwart en daar werd ik op aangekeken. Mijn broer was bij mij; hij had zijn fototoestel in de zak van zijn regenjas gestopt; er zat een scheur in de naad, daar hield hij de lens achter; hij dwong mij om half voor hem te lopen in de snijdend koude wind op het kerkhof. Zijn foto's later waren prachtig, allemaal van die stugge gezichten, weggedoken in jassen en omslagdoeken.
Ik wilde na de dienst snel de boerderij uitgaan om de auto te starten, dat zou in die kou nog wel even tijd kosten, 't was zo'n oude gele Deux-Chevaux, hikkend reden we even later achter de stapvoets voortkruipende stoet. Maar toen ik door de gang liep, naar die deur, die openstond, greep mijn broer mij hardhandig in mijn kraag en siste in mijn oor: ‘Dáár niet door, ben je gek!’. Die deur gaat alleen open om het lijk eruit te dragen, daarna wordt die weer dichtgespijkerd, zodat de dode de weg naar binnen niet meer vinden kan. Als de landlieden vragen: ‘Wie heet daar welkom aan de deur waaraan niemand komt?’ bedoelen ze die deur, het is de deur van de dood. De engel van de werkelijkheid, ‘de onontkoombare engel van de aarde’ [vert. Rein Bloem], die je daar een ogenblik kan zien staan, is het zicht op de werkelijkheid zoals dat bij de dood van een ander een ogenblik breekt door de illusies die we ons van de werkelijkheid gemaakt hebben. ‘In het zicht van de dood laat het leven zich gelden. Misschien maakt het een beeld vanuit de kracht waarmee het worstelt om te overleven,’ schrijft Wallace Stevens in een brief [dd. 28 januari 1943].
De engel die in Faverey's De balustrade over de borstwering tintelend omkeert tot ‘die al paars wordende schaduw / waar ooit een balustrade was’ is de engel die'Sereen starend naar de felle afgrond'[WS, ‘Notities...’ iii, viii] met gespreide vleugels ‘Omlaag springt door avonds openbaringen’ [idem] de sterfelijkheid tegemoet: hij wordt warm, hij stort in de tijd. ‘Het werkelijke / Vinden, ontbloot van op één na elke fictie. // De fictie van een absolutum - Engel...’ [WS, ‘Notities...’ iii, vii]
De uitbeelding van de engel van de werkelijkheid: het moment wanneer deze net is verdwenen. Een scheur in het doek tussen ons en echtheid. ‘Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerriß in zwei Stück, von oben an bis unten aus.’ ‘Natuurlijk zou uiteindelijk poëzie superfictie zijn; het wezen van poëzie is verandering en het wezen van verandering is dat het plezier geeft. (...) Tenslotte houd ik evenveel van Rijnwijn, blauwe druiven, goeie kaas, andijvie en heel veel boeken, enz., enz., enz., als van superfictie.’ [WS, brief dd. 6 december 1942]