De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Jan Kuijper De tombe van P. Terentius Afer Als nieuwe dichters doen wat de oude deden is oud en nieuw gelijk aan dood en dood. Niet meer draait om de zon de wereldkloot want de oudheid is geen voorbeeld maar een heden. Terug, eunuchen! vlucht in het verleden! stel daar uw onvolkomenheden bloot aan het blok van dik hout dat onder brood en spelen wordt gezaagd en platgetreden! Hoe deze in zijn vaders tombe is gekomen is gauw gezegd: hij is er bijgezet. Hij is geen lijkepikker maar een lijk, hij plagieert zoals levenden dromen en hij verzeept al voordat hij vervet: inflatie maakt hem lang geleden rijk. De tombe van Walther von der Vogelweide Genade en ongenade, die twee namen behoren tot de overlevering van mij aan jou. Onthoofdt de toverring, hij glinstert aan de vinger van de dame. Passie - het woord van vroeger, als het ging om overgave en nederlaag te zamen. De trottoirtegels onder de schoolramen bedekken de bron waaraan ik ontspring. Lijden uit liefde maakt je tot een god - niet jou maar mij, hoezeer ik jou aanbid, hoe weinig ik te geven heb aan heil. Een borstplaathart, mijn sinterklaasaanbod, belaagde niet jouw parelend gebit - jouw stoep zal het ontmoeten als een pijl. [pagina 27] [p. 27] De tombe van Janus Secundus In hier deze gedichten is geen lul en ook geen kloten van betekenis. Vox humana (met borst- en tongwerk) is voldoende voor de ruimte die ik vul met vibraties tot in duistere nis. Wat ik zo onbevredigend verhul wordt opgewogen door de grote nul, de volle maan, de onaanspreekbare dis. De pitbulls knauwen op de bullepees, oom Sam versmaadt de prairie oysters niet, het Stalinorgel vreet kanonnevlees. Het is een zoenoffer, zoals je ziet boven je bed en tafel in de maan. Ik ben je man. Voor jou richt ik het aan. De tombe van Gerard Manley Hopkins Mocht zacht ontvallen zijn zo zacht ontvallen als een brandstapel aan de horizon. Rond zei ze, de aarde is rond, dat rond niet kon uitscheiden, er zit geen rand aan je ballen. In het oneindige lopen de aantallen van wie met zoon en vader niet begon of ophoudt; rug en hand zijn maan en zon gaan bijlichten als brand binnen de wallen. Hij trekt je onder water, hij draagt je erover, hij houdt, hij houdt niet van, hij houdt van jou. Het land blauwt, geelt tot geel in blauw verschiet, geen grond voor ondoorgrondelijke tover: een einder met het einde van een vrouw, onvergetelijke vergeet mij niet. Vorige Volgende