De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Aart Walch Poëtica Wantrouw godinnen van de duisternis bij wie de klank en ook het ritme is. Ga zingend schuil in de betekenis en maak van ieder vers een vrolijk lied dat wegen slingert naar de horizon. Verlaat de bron, ga richting witte stad, het kabbalistisch beekje aan je linkerhand. Zwaai naar de vrouw die aan de waterkant je wenkt en zwervers geeft wat ze bezat. Ga door de poort in de beloofde stad. Pleinen reciteren schitterende verhalen. Kom binnen, warm je aan barmhartigheid. Bestudeer op straten mijn grammatica die zinnen heeft gezet op veiligheid. Het hoge licht geneest de laagste kwalen. Misbruik de laatste adem niet. Sjema Israël wil leven op de duurste lucht. Prijs de Eeuwige in iedere zucht vanaf het ogenblik dat je ontwaakt tot in de stervensnacht die je doorwaakt. Vertelling Meester Jager liet Mijn Meester ruw bewegen, opende vingers, sloeg zijn handpalm tegen het bord waarbij de trouwring tikte. Ik moest soldaat zijn in dit passiespel. ‘Sla de spijker!’ klonk het bars bevel, wat deze lafaard plotseling vertikte. Ik wierp de hamer neer en rende naar de bank waar ik voorover liggend hevig snikte. Daar zocht het malle drama naar zijn waarde. Soms rechtop in bed, speel ik de weigeraar. Mijn vrouw vraagt bang: Wat zit je raar? Kom bij me liggen, dicht tegen mij aan. Wat voel ik? Je pyjama is gescheurd. Rustig, die droom is niet gebeurd: je hoeft je God niet dood te slaan om morgenvroeg weer op te staan. [pagina 65] [p. 65] Nachtwake Vannacht geen alcohol. Puur verdriet vergt roes van nuchterheid. Een snik verscheurt de stilte. Spijt tergt. Nalatigheid slaat het verleden bont en blauw. Niets is gebeurd. Profiteur. Afwachter, graag tot feest bereid: had ik me maar als mysticus aan U gewijd. Een harde hand slaat ook zichzelf. Nachtwake kan, als blijkt. Waarom niet toen U nog bestond en komen wilde om mij diep en fel te raken? Hemelvaart Daar loopt wéér die vreemde wandelaar. Hij voert de eenden in de gracht en waar een visser doodstil wacht perst hij zijn lippen op elkaar totdat hij schreeuwt: ik ben bevrijd en predik Gods gerechtigheid. De visser: je verjaagt mijn vissen, vort, hier geen getuigenissen. De wandelaar steekt de armen hoog en stijgt voor het verwonderd vissersoog. Vorige Volgende