De Wildkansel
De draagbaar van m'n ogen passeert een bordje dat de weg wijst naar de Wildkansel. De schommelende voortbeweging wordt onderbroken. De draagster staat stil voor het vreemde woord. Het klinkt mooi. Het maakt nieuwsgierig. Waar verwijst het naambordje naar? Naar de kansel die in de kerk staat en plaats biedt aan een prediker?
De uitzonderlijke situatie doet zich hier voor dat de betekenis van een woord niet verkregen wordt door een woordenboek open te slaan, langs de letters van het alfabet te lopen, de omschrijving van het woord te lezen en zich er vervolgens iets bij voor te stellen, maar door de aangegeven richting in te slaan, het pad te volgen, op de werkelijkheid van het object te stoten waarnaar verwezen werd, en het vervolgens waar te nemen.
Ik sla de aangegeven richting in en volg het pad. Na met de bocht te zijn meegedraaid, zie ik aan het einde ervan een bijzonder bouwwerk liggen. Een rechthoekige houten hut die op palen van anderhalve meter hoogte staat. Dit moet de Wildkansel zijn. De wanden zijn opgetrokken uit vertikaal bevestigde ruwe planken die niet aansluiten. Aan de lange zijde is een opening in de wand die via een houten trap met leuningen te bereiken is. Achter de ingang staat een schot dat de binnenruimte afsluit voor inkijk. De bouwstijl is sober. Het hout is niet geverfd. Het lijkt zelfs niet gebeitst te zijn. Aan de vorm van de planken en balken is duidelijk te zien dat ze uit bomen zijn gezaagd. Het bouwwerk is in harmonie met zijn omgeving en doet in zijn stille eenvoud sacraal aan; ongewild en nauwelijks merkbaar.
Ik klim de trap op en ga naar boven. Ik loop om het schot heen. Ineens word ik gevat in een theaterarchitectuur in rudimentaire vorm. Tegenover de ingang is een vensteropening uitgespaard die bijna over de gehele lengte van de wand loopt. Evenwijdig daaraan lopen drie hoge treden waar banken op staan. De vensterlijst omvat een lager gelegen toneel. Het decor laat een stukje bos met struiken en hokken zien. Ik daal de treden af en leun spiedend naar buiten. Het wild laat zich niet zien. Ik ga op een van de banken zitten om te wachten tot er een everzwijn opkomt. Ze hebben kennelijk niet veel zin en laten hun publiek in de steek. Na verloop van tijd wend ik m'n ogen af van het toneel en laat ze door het interieur glijden.
Parallelle zonnepijlen doorklieven de schaduwduistere ruimte en steken als witgouden diagonalen in het zachte hout van vloer en banken. Ik word geraakt en val neer. Voor onbepaalde tijd verlies ik m'n onderscheidend bewustzijn. Naderbij komend gestommel brengt het weer terug. Ik richt me op, draai m'n hoofd om en kijk of ik niets te vrezen heb van de binnenkomers. Terwijl ze langs de achterwand lopen, onderbreken ze de lichtinval. Hun lichamen vormen een bewegend doelwit voor de zonnepijlen die een vertikaal patroon vormen op kleding en ledematen. Tijdens het ogenblik van deze menselijke tussenkomst worden de diagonalen omgebogen in twee zijden die een hoek vormen, waardoor ze als rechte lijn verkort worden. De passage langs de wand wordt door deze opeenvolgende verkorting en verlenging op maat gezet. De voortbeweging wordt tot een dans die in de voorbijglijdende schaduw over vloer en banken donker weerspiegeld wordt.
Om het wild niet te verjagen, fluisteren de bezoekers van de kansel waardoor er ongewild een gewijde sfeer ontstaat. Sommigen turen door verrekijkers in de hoop zo iets van de dieren te kunnen ontwaren. Maar dat mag ook niet baten. Ze verschijnen niet.
Mensen komen en gaan. Ik blijf zitten, niet in staat om op te staan - getroffen als ik ben door het licht dat ijlsnelle pijlen schiet in het schaduwduister van een mysterieuze binnenruimte waar gewacht wordt op verschijning.