De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Toon Tellegen een man zocht een vrouw, hing een zwaard boven haar hoofd en deed een stapje terug - toen begon hij haar te waarschuwen: dat zwaard! riep hij, pas op! o wat waarschuw jij toch mooi! zei zij en danste in zijn gedachten. een man viel, sleepte heesters, spreeuwen, schoonheid met zich mee. Doe dat nog eens, zei een vrouw, en hij viel opnieuw, sleepte triestheid en muziek en liefde met zich mee, en kasten vol kinderen, en nog eens, zei zij, en hij viel met een schreeuw, sleepte de zon met zich mee, en nog eens, zei zij, en het werd koud om hem heen - hij viel in duizend stukken, en nog één keer, zei die vrouw, en hij viel opnieuw. [pagina 14] [p. 14] een man wandelde en werd een skelet, verloor zijn botten langs een weg, één voor één, links en rechts, tot slechts zijn bekken hem restte, één enkel handwortelbeentje en zijn verlangen, geossificeerd tot een wervel - een vrouw kwam hem tegemoet, hield hem tegen en leerde hem kennen, dat verlangen, dat handwortelbeentje en dat bekken - en zij liep heuvel op, heuvel af met die man - verlaten streken, tot het verleden zich achter hen sloot. een vrouw zei: beschrijf een buitengewoon grote cirkel om mij heen. Een man beschreef zo'n cirkel om haar heen, en zij ging met haar vinger langs die cirkel, liet haar ogen glinsteren en zei: nog groter... en die man verdween, onzichtbaar was de cirkel die hij toen beschreef en waar zij nooit meer uit kon treden. [pagina 15] [p. 15] een man kon zichzelf niet vinden, stond stil en riep - zo helder als een kwartel in de nacht: - Hallo! Is er iets mis? En in het avondlicht stond een koortje op - meisjes in tulen jurkjes, met fluwelen mutsjes - en dat koortje zong: - Ja! Er is iets mis voortaan! en toen: - O sloop mijn zenuwen toch zacht, verwoest mijn hart met liefde en compassie. een man koesterde een smeulende haat tegen zichzelf en dikwijls legde hij zich in een hinderlaag om voorgoed met zichzelf af te rekenen - dan spitste hij zijn oren, hoorde hij zijn hart woedend bonzen, wachtte uren, dagenlang, doodstil in het struikgewas - maar hij nam altijd een andere weg. een man dacht: gá ik nu dood, bén ik nu dood of was ik altijd al dood en stof, was het soms stof waarin ik ontstond en stof dat weggeblazen wordt, op een ochtend, in de zon door een open raam? Toen dacht hij niet meer na en hield zijn adem in, danste in het licht en dwarrelde langzaam neer. Vorige Volgende