Aan transpiratie, ademhaling, hartslag en bloeddruk is vastgesteld dat het orgasme van een man bij het neuken zwakker is dan anders. Dat hij zich er toch toe leent moet dus wel voor de gezelligheid zijn.
Een hoer is méér - en niet alleen als je ermee naar het stadhuis bent geweest.
O tempora, o mores: in ‘Die Marquise von O.’ zet de heldin een advertentie om de identiteit van haar verkrachter te achterhalen - niet om hem voor het gerecht, maar om hem voor het altaar te slepen.
De verkrachting wordt door Kleist overgeslagen; verderop in het verhaal helpt hij de lezer beetje bij beetje uit de droom, zodat die net iets eerder op de hoogte is dan de markiezin zelf, die op het moment suprême een flauwte had. De eerste aanwijzing gaat trouwens aan ons voorbij, ook weer door verandering van zeden: als de verkrachter, een officier, aarzelt te getuigen tegen zijn manschappen, die de markiezin alleen maar hebben wíllen aanranden (en die even later wel degelijk worden gefusilleerd), hebben wij de neiging zijn terughouding ook te billijken als hij hun zwakheid niet aan den lijve had ondervonden.
Nooit heb ik me zo geïdentificeerd met de held van een verhaal als met Adolphe. Het heeft me dan ook niet weinig geschokt bij Busken Huet te moeten lezen dat ik een monster aan mijn borst gekoesterd had - dat ik eigenlijk zelf dat monster was. Eerst hoopte ik nog flauw dat Huet bekrompen genoeg was om de buitenechtelijke verhouding op zichzelf al zo'n kwalificatie waard te vinden - maar nee, aan Adolphe keurt hij alles af. En dat terwijl hij aan Adolphe alles bewondert; ter illustratie van zijn litterarische fantasie over Constant vertaalt hij het verhaal integraal.
Adolphe heeft een minnares waar hij niet meer voor voelt, en die hij toch aanhoudt - hij voelt blijkbaar nog wel iets voor haar, deernis misschien, lust in ieder geval. Dat hij genoeg van haar heeft is dus niet waar, al laat hij het haar wél merken - en zichzelf erbij. Is dat monsterlijk? Destijds was ik geneigd Huet op zijn woord te geloven, en heb ik me daar ook naar gedragen. Inmiddels lijkt de zaak van Adolphe me zo ongeveer de gewoonste van de wereld - al zal Constants weergave ervan wel nooit overtroffen worden.
In zijn boek Monsters laat Russell Hoban een zenuwarts verorberen door de tekening van een patiënt. Aan dat lot zijn Huet en ik ternauwernood ontsnapt, door onze pijlen niet op Constant, maar op zijn (en ons) alter ego te richten.
Isoude wil mij niet in gevaar brengen, en tekent een monster dat geen vuur spuwt. Ze volgt de aloude centsprent na: Deze hond bijt niet.
De letteren zijn duurzamer dan de beeldende kunst - Horatius zei het al ongeveer, en inderdaad kunnen we dát nog lezen, terwijl van de beroemde schilder Apelles alleen nog een enkele titel rest. Dit zijn pappa en mamma, en Isoude is weg, die is weggelopen naar de kindjes. Mamma zit in de pappapbuik en Isoude ook. Isoude zit hoog en mamma zit beneden. Isoude staat op het hoofd van mamma en dan word ik geboren. Roze krijt op schoolbord.
Isoude maakt, naar haar eigen zeggen, een tekening binnen een tekening. Op allebei komt ze zelf voor. Ik hoef haar dus niet meer uit te leggen wat een mise en abîme is - gelukkig maar, want het duizelt me al.
‘Het huis gaat vallen’ - Isoude denkt dat de wolken stilstaan. Wat was er eigenlijk voor geniaals aan Galilei?
Isoude tekent een groot aantal bedden, waarvan er een bestemd blijkt voor mamma en meneer. Mijn wantrouwen wordt er niet kleiner op wanneer de overspelige verklaart dat ik niet zoveel aandacht aan Isoudes tekeningen moet schenken waar ze bij is.
Hier is ze niet bij, voorlopig. Ik trouwens ook niet.
‘Neembaar neergestuwd’ ligt Leo Vroman - onder zijn gedicht. Maar met die restrictie loopt zijn trouw aan Tineke geen enkel gevaar.
Jan Kuijper