| |
| |
| |
Antoine A.R. de Kom
Ogier de Gombaud
aan Lodewijk xviii van Frankrijk, 24 april 1815
1
Sire, mijn lot: dat ik ben, noch denk, leef
Zo leeg als een schedel, gerot en verdoemd
Door de onmin van Bonaparte - woedend
Was de Eerste Consul; ons plan bleek
Mank, al bekend, en ik, nooit een strateeg,
Liep in de val die voor hem was bedoeld.
Mijn lot. Dat ik denk, dus ben, leef
Leeg als 'n schedel. Verrot. Gedoemd
Zoals zo vaak gebeurt, ellendige
Herhaling van historie: per schoener
Cybèle naar Cayenne. In naam van zijn roem
Telt een simpele grenadier niet meer.
Mijn lot, O Sire, Majesteit, zo ledig.
| |
| |
2
Vrij, gelijk en broederlijk? Beroerd. Slik,
Hitte en muskieten zijn mijn deel, dat wat
Napoleon met harde hand Continentaal
Verklaarde - het werd mij ontzegd. Ach, ik
Was van geen belang; hij heeft beschikt
Zich tóch vergist: niet hij bedacht
Mijn straf - heb ik mijzelf dan niet verbannen?
Vrij ben ik, gelijk en broederlijk, ik zit
Ga, sta, volg eigen wet. Beschik
Over mijn eigen onderdanen: echt bestaande
Vogels in plat vlak gevangen, stram, betrapt
Met prooi en al, vrij naar de natuur geschilderde
Verzinsels op velijn, staande in 't slik, zo ik.
3
Kraaloogjes bespieden mij in mijn barak. Bezweet
Kijk ik hen aan. Vogels slaan mij gade, vogels
Eigenhandig opgezet, getemd: versteende poten,
Vleugels in beweging stilgezet. Ooit wreed
Steeds wraakbeluste snavels tot 'n spleet
Geopend: - boomeend, rotshaan en moerastiran, tot
Op 't bot doordringt hun blik mijn gelig
Vel. Ik kijk ze aan. De vogels mij. En ik de vogels.
Dan neem ik het penseel weer op, bezie de prent
Die voor mij ligt: - boomtiran en rotseend. Ware grootte,
Juiste kleuren. Terwijl de verf droogt klinkt rond
Mijn hoofd gezoem dat luider wordt: O Sire, een wesp
Kruipt op papier over 'n vogel die 'n wesp opeet.
| |
| |
| |
Sir Walter Ralegh
1
Patrijspoort: smakelijk landzicht,
Mijn schip in de haven laat 's avonds
Laadt waren, bij neonlicht
Vullen de kranen een afgrond,
Het gapende ruim waar 't ratelt,
Ik sta in lawaai, ik ben Ralegh -
2
Kan de speelbal van gedachten zijn
Een slachtoffer van woorden die mij raken,
Waardoor ik aangeslagen blijf
Staan: Hoofd van averij gekanteld,
O die herrie van binnen - ik, Ralegh
3
Sfeer? Dekstoel, droomsloep, denkbed.
Mijlenlang blijft alles bij 't oude
Dan sluit ik de ogen en zie - een ballet
Op het water, aan bakboord houdt
Geschuifel van dansers aan, 'n gaillarde
Sarabande, coda, dank U - Ralegh.
4
Barpersoneel buigt over de reling
Van de achterplecht, vuilnis tot spoor geloosd,
Dus buitelt bruinvis kielzog in, keerkring
Binnen, warmer nu, tijd voor Martini, 'n toast
Op eilanden, stranden en statige stewards,
Blad & drank, dronk op mij: Ralegh, Sir Walter.
| |
| |
5
Ik, roerganger, leun op het stuurrad,
Hangt de kompasnaald zo stil door de hitte?
De zee is een spiegel, naadloos glad,
Zonder meeuwen, zonder rimpels
Geen twijgje als teken van land
O die twijfel, wie ben ik - Sir Walt...?
6
Doodse stilte, geen kielzog, een schraal
Maal zonder uitzicht maakt landerig, lauw zout
Water lest de dorst niet, ik wankel en draal
In gedachten rond de kombuis, ook de havermout
Zit vol maden, het hoofd loopt om, er schallen
Metallische echo's van boven: ‘O Walter, Sir Ralegh!’
7
Afloop noch aankomst, een verlaten schip
Zal ik blijven, een lege kajuit met gapende luiken
Die klapperen in de wind, zelfs de fatale klip
Ontbreekt, ik rijs en daal, drijf in schuimend
Sop, ik de ontdekker van wat kwam noch bleef,
Ik, afwezige, die de zee in zich heeft.
8
Wat hier drijft lijkt eiland, vogeleiland,
Takken uit masten, - kajuit geroest tot rots,
Waar de ijsvogel, zeegans en albatros
Wonen. Wijkplaats voor kapers, piraten.
Kijk in elke patrijspoort: haveloos landzicht,
Cargo, gelost en onttakeld - de sir walter ralegh
|
|