| |
| |
| |
Frank J. Veerkamp
Het huis aan de Lindelaan
tommie: ‘Als een ster aan het eind van haar bestaan haar energie verbruikt heeft door te stralen, smelt haar hart tot een kleine bol samen en spat haar schil uiteen. De leegte die achterblijft zuigt de resten van de geëxplodeerde ster aan, om ze te laten verdwijnen in een niets waaruit zelfs het licht niet kan ontsnappen. Zo kwam er een einde aan de geschiedenis van het huis aan de Lindelaan.’
nging: ‘Ik heb van hen gehouden, van sommigen van hen heb ik op mijn manier gehouden. Er was een dunne, nerveuze Amerikaan bij, de zoon van een groot-industrieel. Hij was echt lief voor me, hij toonde tenminste respect, zo nu en dan. Het was een grappige, zeer beweeglijke man. Hij kamde bijna ieder uur zijn haar, dat hij in een scheiding droeg maar dat liever recht omhoog stond. En hij had zo'n dun, blond vliegenierssnorretje. Als hij opgewonden raakte beet hij met zijn ondertanden op dat snorretje, zodat het leek alsof hij geen bovenlip had. Daar moest ik dan altijd om lachen, het was zo'n idioot gezicht. Dat soort dingen maakte het tenminste draaglijk, grappig.’
tommie: ‘Jeanine, Nging, is een mooi meisje, maar niet zo mooi als ze zeggen. Ze lijkt mooier dan ze is omdat ze zich gedraagt zoals mooie meisjes verondersteld worden zich te gedragen. Daarom dachten haar minnaars dat ze een fotomodel of een filmster was en nodigden ze haar uit op hun feesten, hun jachten en hun reizen. En het kon haar niet schelen waaròm ze haar uitnodigden - schreef ze - zo lang ze haar de mooiste steden, de witste stranden, de wildste rivieren en de onherbergzaamste vlakten van de wereld lieten zien. De verhoudingen die ze in de jaren dat ze niet naar het huis aan de Lindelaan terug durfde te keren had, waren als vuurwerk: veelkleurig vuur straalde, sterren schoten op, men amuseerde zich, maar niemand kon zich er aan warmen. Soms had één van haar minnaars serieus geprobeerd om van haar te houden, maar hij twijfelde al snel aan haar oprechtheid als hij de onverschillige gretigheid zag waarmee ze de cadeaus accepteerde. “Geef het geld maar,” had ze gezegd toen hij haar een gouden ketting of een zijden jurk had aangeboden, “geef het geld maar en hou die rotzooi bij je.” Teleurgesteld drukte hij haar wat bankbiljetten in haar handen en liep haar kamer uit. 's Avonds had ze geprobeerd het met wat dankbaarheid goed te maken, was zij op zijn schoot gaan zitten en had hem gekust en door zijn haren gestreeld. De volgende dag kreeg zij alsnog de sieraden, de auto of het appartement-voor-zolang-als-het-duurde. Het enige principe dat ze er bij het accepteren van geschenken nog op na hield bleek haar dierenliefde te zijn: alleen bont weigerde ze beslist. Ze was haar hele leven al een dierenvriend geweest en daarin had ze soms wat overdreven. Toen ze tien jaar oud was en hevig bloedend tussen de scherven van een gebroken etalageruit vandaan getrokken werd, had ze naar de ambulancerijders
geschreeuwd en geschopt, omdat ze niet naar het ziekenhuis van de universiteit wilde. Daar, had ze gehoord, vergiftigden ze honden en sneden die dan open - om er iets van te leren.’
flos: ‘Op mijn reis ben ik eens een Fransman tegengekomen. Hij was zijn nationaliteit kwijtgeraakt omdat hij zich als soldaat verhuurde aan iedereen die
| |
| |
hem betalen wilde. Zijn specialiteit was het met één slag van zijn kapmes van kruin tot kruis splijten van tegenstanders, beweerde hij. Op verschillende paspoorten reisde hij voor mysterieuze opdrachtgevers de wereld rond om geruisloos zijn werk te doen. Hij werd die avond snel angstwekkend dronken en plotseling was hij vastbesloten om in het abattoir een varken te splijten of desnoods op straat in een verlaten wijk een voorbijganger te overvallen om mij te overtuigen van zijn vakmanschap. Maar toen ik al bleek werd bij de beschrijving die hij gaf van de mogelijke kleuren van ingewanden en geronnen bloed, vond hij me niet geschikt en beperkte zich tot het vertellen van soldatenavonturen. Ik geloofde hem.’
nging: ‘In het huis aan de Lindelaan is op een doorwaakte nacht mijn naam veranderd van Jeanine in Nging, omdat iemand dacht dat ik, met zwart geverfd en sluik haar, eigenlijk een Chinese spionne was. Het hoorde bij het huis, het als het vreemde plan om met olifantenmest de woestijn geschikt te maken voor herbebossing, de absurde theorieën over de verplaatsbaarheid van de menselijke ziel en de rituele manier waarop wij elkaar begroetten. Van onze geheimen werden alleen de naamsverwisselingen algemeen bekend en al spoedig wist ik niet beter dan dat mijn naam Nging was. Alleen Albosso bleef me altijd Jeanine noemen; hij vond het voldoende als iets één naam had. Die lieve, lieve Albosso. Bovenaan de trap van het huis aan de Lindelaan heeft hij me voor het eerst gekust. We zaten in dat oude verveloze trappehuis op de bovenste trede en hoe inniger we elkaar omhelsden, des te sneller gleden we naar beneden. Totdat we schaterend tussen de reclamefolders op de beige kokosmat lagen, mijn panties geladderd en gescheurd. Dat is ook het trapportaal waar ik met kapotgetrokken kleren mijn ogen schraal gehuild heb... Maar laten we het over het huis hebben.’
tommie: ‘Tot de nacht waarin we ons over de wereld verspreidden kwamen ze bijna dagelijks naar de zolder van het huis aan de Lindelaan. We hebben er halfkoude pizza's gegeten, synthetische vruchtenwijn gedronken en onze platen beluisterd totdat we ook het ruisen in de uitloopgroef mee konden neuriën. We veranderden er onze namen: Jeanine werd Nging, Bert werd, omdat hij breed en donker was als een Zuideuropese bendeleider, Albosso genoemd, Fred heette Flos omdat hij mager en bleek was en dun, blond haar had. Ook de straat waaraan het huis stond heette geen Lindelaan, maar werd zo genoemd omdat aan beide kanten van de beklinkerde rijweg enorme linden met zware donkergroene kruinen stonden. De grote zolder strekte zich uit over twee oude huizen, waarin enkele gezinnen, een vergrijzende alcoholiste, een sombere Duitser met een grote hond en een bejaard echtpaar woonden. Op de verdieping vlak onder de zolder zat een bedrijf dat regelmatig van naam veranderde, maar waar altijd dezelfde mensen geduldig op grote vellen papier getallen van de ene in de andere kolom overschreven. Na vijven was het bedrijf gesloten en schermde de lege etage de woningen af voor het geluid van de zolder.’
tommie: ‘Ik weet niet meer waarom ik begonnen ben om hun brieven te sturen: misschien was het om de tijd te doden, misschien kon ik gewoon niet tegen de stilte van de grote lege zolder. Maar toen ik na een tijdje hun adressen achterhaald had en ze terug begonnen te schrijven, leek het huis aan de Lindelaan gelukkig weer enigszins bewoond. Later heb ik een grote wereldkaart gekocht, waarop ik met dikke, verschillend gekleurde lijnen de reizen heb ingetekend. De lijnen van Nging en Flos vormden samen een web rond de aarde, met in het hart daarvan, als een vet spinnelijf, de grote zwarte stip op de plaats waar Albosso verbleef. De reizen die ik zelf ondernam stelden niet veel voor: waar zou ik heen gaan? Als ik het huis aan de Lindelaan had verlaten, zouden we geen plaats meer hebben gehad om van weg te reizen of naar terug te keren: iedereen zou ophouden reiziger te zijn, we zouden zwervers zijn geworden.’
albosso: ‘Het ergst waren de zondagen, als de mis kwam en de preek je er meedogenloos aan herinnerde dat er niet meer dan een week om was. Terwijl de hele wereld even rust scheen te nemen van de inspanning die het haar gekost had om ons buiten te sluiten, wachtten wij tot de traagste van alle dagen om zou zijn. “Schuldig!” fluisterde de man in het zwart, alsof dat zin had. Alsof de muren, de maaltijden, het personeel en de godvergeten kalender je niet iedere minuut
| |
| |
van een dag toeschreeuwden dat je schuldig, schuldig, schuldig was. En ik was het gaan geloven.’
flos: ‘In alle landen van de wereld lopen dezelfde mannen met dezelfde petten over dezelfde half toegeknepen ogen rond. Boerenzoons, die voor een bescheiden loon even willekeurig mensen wreedheden aandoen als ze allerlei dieren aandeden toen ze jongetjes waren. Toen kropen ze, op zoek naar avonturen, langs beekjes en sloten, slopen over weggetjes en wildsporen en verscholen zich in stekelige struiken. Ze vingen insekten die ze de poten uittrokken, kikkers die ze opbliezen en torren die ze roosterden onder een vergrootglas. Met hetzelfde gemak waarmee ze toen mierenhopen openschopten trappen ze nu op bevel iemands huisraad aan stukken. Om hun meerderen bij te staan in het vervullen van onbekende politieke ambities drukken ze sigaretten uit op tere huid, slaan ze met zwepen en stokken en zetten ze stroom op oogballen en geslachtsdelen. Van hun gezicht valt daarbij niets af te lezen, ze blijven volkomen kalm.’
nging: ‘Toen ik klaar was met werken ben ik zoals gebruikelijk eerst naar mijn eigen huis gegaan. Het liefst was ik meteen doorgereden naar de Lindelaan, maar ik moest eerst mijn katten nog voeren. Ik heb ook voor mezelf wat te eten gemaakt, ik heb naar de radio geluisterd en de krant gelezen, ik heb me omgekleed en tenslotte heb ik de afwas gedaan. Aan het begin van de avond leek het er op dat het zou gaan onweren, later werd de lucht lichter, maar het bleef drukkend warm, en toen ik de Lindelaan inreed begon het te motregenen. Zoals vaak luisterden we die avond naar muziek. Albosso had een mondharmonica meegenomen waarop hij niet spelen kon. Flos en Tommie zaten voor het opengeslagen zolderraam, ik lag, weggekropen tegen de borst van Albosso, opgerold op de bank. We praatten die avond over het gewicht van dromen en of het mogelijk was een kabel tussen maan en aarde te spannen, over niets bijzonders eigenlijk. “Het zou een mooie nooduitgang zijn,” had Albosso gezegd over de kabel naar de maan. Om tien over één ging ik naar beneden, op weg naar huis. De anderen bleven bij het open raam zitten. Daardoor konden ze me horen schreeuwen toen ik weer schreeuwen kon.’
flos: ‘Of we die avond kruidkoek of geitekaas gegeten hebben, of het mes gebruikt hebben om een envelop te openen, weet ik niet meer. Misschien is er geen redelijke verklaring voor te geven en lag het mes gewoon op tafel, omdat het érgens liggen moest. Ik zat voor het open raam en herkende haar stem meteen, hoewel ik haar nog nooit zo schel en hard had horen schreeuwen. Ik heb het mes opgepakt, zonder de treden aan te raken ben ik de trap afgerend en met de anderen voelbaar dicht achter me ben ik blind de straat over gestoken en heb ik de man van haar losgerukt. Ik dacht dat hij haar wilde vermoorden. Pas toen Albosso en Nging beneden in het trapportaal zaten, het nachtslot op de deur, merkte ik hoe alles kleefde van het bloed. Boven heb ik nog geprobeerd het af te wassen, maar toen ik het rumoer op straat hoorde begreep ik wat er was gebeurd. Ik heb de sirene van de ambulance niet meer gehoord, ik ben dezelfde avond nog het land uit gevlucht. Zoals een hert vlucht als het in de verte het geblaf van de meute hoort, rende ik weg nog voordat ik wist hoe groot het gevaar was dat me bedreigde.’
tommie: ‘In de tijd dat het proces gevoerd werd werkte ik op een manege. Het was februari geworden en het had die winter nog geen nacht gevroren. Ik reed met een kruiwagen van de stal naar de mesthoop en zag hoe de paarden die uit het bos kwamen, door de mist de velden overstaken. Als ze uitademden kwamen er kleine wolkjes uit hun neusgaten. Hun bezwete huid dampte en de mest in de kruiwagen voor me dampte eveneens. Boven me, rond me hoorde ik de vogels fluiten, ik zag hoe ze met takjes rondvlogen, alsof het al tijd was om nesten te bouwen. Bij de mesthoop knielde ik en zag torretjes en andere beestjes door de mest kruipen, trekkend aan strootjes en balletjes mest voortslepend. De hele tijd had ik gedacht dat de wereld op één of andere manier zou protesteren, dat er een komeet in zou slaan, dat ergens de aarde zou scheuren of dat tenminste de bliksem die ene linde zou verassen. Er gebeurde niets. Langzaam begon de herinnering onwerkelijk te worden, alsof ik het allemaal maar verzonnen had. Toen bedacht ik opeens dat er die winter geen sneeuw was gevallen. Uiteindelijk had de aarde tóch gereageerd. Het was geen troost.’
| |
| |
albosso: ‘Ze liepen over van begrip voor wat ik niet gedaan had. Ze veronderstelden dat ik het gedaan had, beschuldigden, bewezen, veroordeelden, begrepen. Ik zweeg. Ze stelden duizenden vragen die ik niet had kúnnen beantwoorden, zelfs als ik dat gewild had. Omdat ik bleef zwijgen gaven ze toen maar zelf het antwoord dat ze verwachtten of hoopten te krijgen. Ondertussen keek ik naar hun zenuwachtige handen, die zelfstandig met een pen speelden of papieren van de ene stapel op de andere legden. Ik bekeek de strenge gezichten, de vermoeide ogen, de streepdunne monden. Ik luisterde naar de melodie van hun pleidooien en vergat dat de betekenis van de woorden betrekking had op mij. Mijn aandacht ging uit naar de platen op de muur, naar het gekronkel van de nerven over het houten bureau en de verschillende kleuren wit van het stucwerk. Toen ze eindelijk zo ver waren dat ze me op konden sluiten voelde ik alleen opluchting, omdat ik niet over Fred, Jeanine en het huis aan de Lindelaan had hoeven te spreken.’
flos: ‘In een café, waar vervagende foto's aan de muur hingen en de meeste gasten zwijgend over hun glas gebogen zaten, ontmoette ik een angstaanjagend lelijke man. Een kaakontsteking had de rechterkant van zijn gezicht op doen zwellen, waardoor het leek alsof hij voortdurend grijnsde. Bovendien hinderde die zwelling hem bij het sluiten van zijn mond, zodat er steeds een beetje slijm over zijn kin sijpelde. Ik dacht dat hij om drank kwam bedelen en besteedde eerst geen aandacht aan hem, tot hij zei dat de duivel zijn ziel gevangen hield en dat hij niet wist hoe hij verlost zou kunnen worden. Ik keek hem verbaasd in de ogen en zag dat zijn oogwit pisgeel was, waardoor het in kleur weinig verschilde van het verschraalde grijs van de iris. Op een avond, zei hij, waren roofovervallers zijn huis binnengedrongen. Hij werd gewekt door het lawaai waarmee ze het huis doorzochten, pakte het zware, grofhouten kruisbeeld dat boven het bed hing en probeerde de indringers het huis uit te jagen. Dat mislukte. Ze bonden hem vast en dwongen hem toe te kijken hoe ze zijn vrouw en dochtertje met messteken vermoordden. Ook hem staken ze enige malen in de buik en in de zij. Verzwakt door bloedverlies stond hij toe dat de duivel hem het leven redde. Sindsdien was hij, lopend van kerkhof naar hoerenkast, op zoek naar de duivel, om bij hem de ziel terug te eisen die hem ondanks een oppassend leven ontstolen was.’
nging: ‘De politie bracht me naar het academisch ziekenhuis. Daar onderzocht en fotografeerde een vrouwelijke dokter me met koele, droge handen. Tijdens het onderzoek hield ze even mijn handen vast en waarschuwde me voor de vragen die volgen zouden. Ze probeerde ook nog om me te troosten, maar ik vond plotseling dat haar vriendelijke woorden routineus klonken. Een verpleegster wees me de badruimte en gaf me een schone witte jurk te leen, die naar wasverzachter rook. Ik kreeg capsules tegen de pijn en pillen tegen de dromen en Tommie bracht me met een taxi naar huis. De volgende dag belde een rechercheur op om te vragen of ik op het politiebureau aangifte wilde komen doen. Daar dronk ik een kleine week lang automatenkoffie uit plastic bekertjes en brak ik witte plastie roerstaafjes aan stukken, terwijl zij me lastigvielen met hun vernederende nieuwsgierigheid. Ik beschuldigde die onbekende man en beschuldigde hem opnieuw. Ik vertelde mijn ondervragers allemaal dingen die ik eigenlijk probeerde te vergeten, zodat ik ondanks de pillen iedere nacht droomde. Alleen over degene die me uiteindelijk van de man verlost had, kon ik niets vertellen.’
flos: ‘Om tot rust te komen bracht ik de eerste weken na mijn vlucht door in de koele leeszaal van een bibliotheek. In het begin las ik er poëzie en verslagen van ontdekkingsreizigers, maar het lukte me niet om
| |
| |
daar mijn aandacht bij te houden. Alleen als ik over oorlogen en martelingen, over plundering en massamoord las werden mijn gedachten niet door herinneringen afgeleid. Wekenlang heb ik er zitten lezen; zonder met mijn ogen te knipperen las ik er rapporten en verslagen, bekeek ik films en foto's. Later ben ik gaan schrijven over de dingen die ik gelezen had en na enige tijd werd ik met een perskaart naar plaatsen gestuurd waar oorlog woedde. Het was voor mij een vreemd, niet-sadistisch genoegen om steeds weer ellende om mij heen te zien. Het maakte de gebeurtenissen in de Lindelaan tot iets dat in zekere zin gewoon was. Dat ook ons leven plotseling door geweld verstoord was, leek toeval; onvermijdelijk, maar toeval.’
albosso: ‘Ik sprak met een medegevangene, een gewezen zeeman, over hoe ik tijdens het proces verwachtte dat de grote houten deuren van de rechtszaal open zouden slaan en mijn vader me als een kleine jongen bij de hand zou pakken en me mee naar buiten zou nemen. De zeeman lachte schamper en zei dat ik even goed op een eskimo had kunnen wachten. “Eskimo's,” vertelde hij, “kunnen alle talen van de wereld lezen, al laten ze dat nooit blijken. Ze hebben dat geleerd door de flessenpost te lezen die door oceaanstromen, soms na jarenlang ronddrijven, ten slotte allemaal bij hen wordt bezorgd. Zij weten al eeuwen waar schepen gestrand zijn, waar mensen na een schipbreuk op een eiland op redding wachten en welke zeeman zijn geliefde mist. Ze doen er niets aan en zwijgen er over. Het heeft voor hen ook geen zin om een reddingsexpeditie te organiseren: in warmer water smelten hun kano's ogenblikkelijk en sledehonden zijn, omdat hun neus altijd bevroren is, slechte speurhonden. Dus blijven ze thuis en eten bevroren walvis.”’
nging: ‘De geur van after shave maakte me misselijk en een plotselinge hand in de metro deed me de schrik om het hart slaan. Ik wilde anderen niet aanrekenen wat die ene man mij had aangedaan, maar haat maakt minder selectief en ik gruwde bij het idee ooit nog baardstoppels in mijn hals te voelen. In Parijs ontbeet ik iedere ochtend in hetzelfde café, het café waar Henrí ook altijd kwam. Hij begon tegen me te praten en toen hij me, ondanks weken nors zwijgen, bleef aanspreken, beantwoordde ik ten slotte zijn vragen. Hij was oud, mager en gerimpeld en was mét zijn tanden de behoefte om te overheersen kwijtgeraakt. Hij wilde niets anders dan dat ik koffie met hem dronk en croissants met hem at. Iedere ochtend betaalde hij mijn ontbijt, soms lunchten we ook samen. Hij amuseerde me met verhalen over de jet-set, waar hij, naar hij beweerde, deel van had uitgemaakt. Hoewel ik nog niet de helft van zijn verhalen geloofde, leek de wereld waarvan hij vertelde me oneindig veel werkelijker dan de kantoortuin met airconditioning waarin ik steeds dezelfde brieven overtypte. Toen Henrí me uitnodigde om hem gezelschap te houden bij een diner met een oude vriend en diens zoon, en hij me een prachtige, wat ouderwetse jurk aanbood, kon ik hem dat niet weigeren. De opgelegde charme van de drie mannen, de voorname sfeer van het restaurant en de door zwijgende kelners geserveerde maaltijd verleidden me er toe om nog enkele malen met hen te dineren en na afloop eens een concert te bezoeken. De vriend van Henrí stelde me voor om de zomer op zijn kosten aan de Middellandse Zee door te brengen. Ik twijfelde, maar stemde toe toen zijn aanbod gehandhaafd bleef nadat ik ruzie kreeg met zijn zoon, die mij om een gunst gevraagd had die ik nog niemand toe kon staan. Omdat Henrí die zomer in Parijs bleef nam hij afscheid van me.
Hij gaf me een paar zomerjurken, een witte, slappe zonnehoed en een fel gekleurd badpak. Voordat ik me er op had kunnen voorbereiden sloeg hij zijn armen om mij heen en kuste me vaarwel. Ik probeerde niet hem te weerstaan en toen hij weer losliet voelde ik zowel liefde als spijt. Ik heb hem gemist, later.’
tommie: ‘Die zomer maakte zij kennis met de mensen die er twee jaar lang in slaagden om haar gedachten af te leiden. Ze wilde niet dat iemand van haar ging houden, maar dat men haar bewonderde en voor haar zorgde zonder zich te veel met haar te bemoeien. Ze vond een minnaar die haar in een glanzende open sportauto over bochtige bergwegen met weids uitzicht reed en één die haar meenam naar de paarderennen en inzette op het paard dat zij koos. Ze werd er omringd door mannen met geld en zonder nut of bezigheden, die voor haar vielen omdat zij had wat er
| |
| |
aan hen ontbrak: schoonheid, jeugd, fantasie. En zij ging met hen korte relaties aan, waarbij ze haar partners met dezelfde zorgvuldigheid uitzocht als waarmee ze een jurk of een badpak koos; ze zorgde er voor dat ze nooit te veel van zichzelf hoefde te laten zien. Soeverein door haar afstandelijkheid speelde Nging graag de prinses in het sprookje dat haar minnaars uit verveling van hun leven trachtten te maken. Maar geen van hen leefde nog lang en gelukkig met haar; even plotseling als zij verschenen was verdween ze weer, slechts een herinnering als een flard parfum achterlatend. Zo wandelde zij twee jaar lang, gekleed in diep gedecolleteerde, nauwsluitende of hooguitgesneden japon door schouwburgen en musea. Zij flaneerde langs beroemde boulevards, gokte op de rennen en in de casino's en ze ging zelfs een keer mee op safari, toen haar reisgenoten er mee instemden dat er slechts gefotografeerd en niet gejaagd zou worden. Ze nam, bij gebrek aan de illusie dat ze ooit nog zonder wrok terug zou kunnen denken aan het huis aan de Lindelaan, alles wat haar gedachten van haar ongeluk wegleidde in dank aan. Maar ook het leven van een maîtresse kent maandagmorgens waarop er geen concert of vernissage georganiseerd wordt, waarop de paarden uitgerend en de poedeltjes uitgespeeld zijn en gedachten onwillekeurig naar de Lindelaan toegetrokken worden. Op zo'n ochtend besloot ze dat ze terug zou gaan.’
nging: ‘Eens kwam ik op een bloedheet en verlaten perron een jonge Argentijnse vrouw tegen. Ze had haar dikke, zwarte, aan de uiteinden krullende en iets verbleekte haren laag in de nek samengebonden, zodat het leek alsof zij een hoofddoek droeg, die haar oren bedekte en haar voorhoofd vrij liet. Ze deed me onwillekeurig denken aan een icoon die ik eens gezien had en die me was bijgebleven omdat Maria van onder haar hoofddoek ongeïnteresseerd en bijna minachtend naar het kind in haar armen keek. Zo stonden de herinneringen aan de man in de Lindelaan steeds weer mijn pogingen om een nieuw leven te beginnen in de weg. Iedere keer dat een man mij liefkoosde kreeg hij dat gehate postuur, die stille blik, en daardoor verhardde onder zijn strelende handen mijn huid tot porselein. Ik geloofde geen van de complimenten of zoete woorden en beantwoordde in vertrouwen gefluisterde bekentenissen van wanhoop, liefde en frustratie met sarcasme. Alle mannen die me hun geliefde noemden, die me in gehorige hotels met kleffe cadeaus en koude kussen overlaadden werden, zodra ze me verlieten en op een gouden ring of een galajurk na geen spoor in mijn leven nalieten, tot niet meer dan een schaduw van de man in de Lindelaan. Als de draden van een zwamvlok woekerden de herinneringen aan de Lindelaan door mijn gedachten en alles wat ik meemaakte of waaraan ik dacht raakte op de een of andere manier met de kern van die zwamvlok verbonden.’
albosso: ‘Toen de rechter het vonnis uitsprak had ik al vier maanden niet gesproken. Ik had in een schitterende slotrede de rechter op sarcastische toon voor het vonnis willen bedanken, ik had de rechtsgang willen analyseren en beschimpen, maar toen hij me veroordeelde zweeg ik en voelde alleen het klemmen van de boeien en de hand van de parketwacht die me hielp opstaan en me vroeg met hem mee te gaan. Hoe moest ik mijn advocaat en de rechter er van overtuigen dat er geen misdrijf te berechten viel, terwijl het mes en een dikke stapel dossiers voor hen lagen? De enige manier om niet gestraft te worden was te erkennen dat het neersteken van die persoon een misdaad was en vervolgens degene aan te wijzen die aan die misdaad schuldig was. Natuurlijk, toen ik wist dat Fred het land had verlaten, had ik ze die godvergeten waarheid in een keer kunnen vertellen. Maar toen ik bij het eerstvolgende verhoor weer in de kamer met de witgekalkte, raamloze muren zat leek de situatie me weer volledig absurd. Hoe kon ik in godsnaam geloven dat ze me werkelijk op gingen sluiten? Lang na mijn veroordeling kreeg ik een nieuwe celgenoot, een zenuwachtig kruimeldiefje dat door pech achtervolgd werd. Hij begreep niets van deze overwegingen en ik zei hem: “Misschien hield ik wel gewoon te veel van hen en dacht ik dat ik door tijdens het proces te zwijgen hen allemaal alsnóg kon beschermen. Misschien hoopte ik dat door mijn zwijgen alles vanzelf voorbij zou gaan en dat uiteindelijk zou blijken dat er niets gebeurd was.” Hij moet gedacht hebben dat ik niet goed wijs was.’
nging: ‘Misschien kwam het door het ritme van de
| |
| |
treinwielen op de rails, of door het zalmroze licht dat de graanvelden van Noord-Frankrijk bij zonsopgang de gouden, warm-zachte aanblik van een vossepels gaf. Ik lag in mijn couchette en keek achter het plastic gordijn langs naar buiten, naar het voorbijglijdende, maar niet veranderende landschap. Op een treurige, verloren ochtend had ik Tommie per ongeluk geschreven dat ik moe was van het reizen en dat ik dacht dat er maar één plek was waar ik zou kunnen uitrusten. Om te voorkomen dat hij me werkelijk zou vragen om terug te keren voegde ik er aan toe dat ik alleen kwam als Flos en Albosso ook kwamen. Tot mijn verbazing schreef hij terug dat hij Flos en Albosso gesproken had en dat zij naar het huis aan de Lindelaan zouden komen. Hij besloot zijn brief met een in dikke rode stift geschreven datum en de mededeling “We verwachten je.” Ik heb meteen mijn koffers gepakt. Ik heb de trage taxichauffeur die mij naar het station bracht de huid vol gescholden en de stationschef in Milaan beledigd toen hij me niet snel genoeg wist te vertellen van welk perron mijn trein vertrok. Pas toen ik die zonsopgang zag voelde ik me plotseling heel erg rustig worden. De nerveuze spanning waarmee ik me bijna vier jaar lang staande had gehouden, stroomde in enkele ogenblikken uit me weg. En er kwam een verleidelijk eenvoudige gedachte bij me op, die een vernederende onvrijheid als consequentie had: als ik tot het ochtendlicht in Albosso's armen was blijven liggen, zou het nooit gebeurd zijn. Had ik me niet zó kunnen gedragen, hadden die jongens me niet zó kunnen beschermen dat we ongestoord in het huis hadden kunnen blijven wonen? Ik wist dat dit onweerstaanbaar opkomende zelfverwijt wreed en onterecht was en ik werd doodsbang dat iemand mij zo had horen denken. Ik rolde mij op tot een bal en verstopte me onder de dunne dekens, zodat er geen gedachten meer konden ontsnappen.’
tommie: ‘Het eerste wat Albosso zei toen hij de zolderkamer binnenstapte was: “Er is hier niet veel veranderd.” Hij liep naar het raam, opende het en ging met zijn bovenlijf naar buiten hangen om de straat te kunnen zien. Hij spuugde naar beneden, kwam de kamer weer binnen en liep met een ernstig gezicht rond tot hij voor de landkaart stond. Daar legde hij zijn duim op de plek waar hij drieëneenhalf jaar lang gezeten had en waarvandaan ze hem wegens goed gedrag vervroegd hadden laten gaan. Hij leek lang na te denken en vroeg toen alleen maar of hij kon blijven logeren tot bij zelf een kamer gevonden had. Een paar weken later kreeg ik uit Milaan de brief van Nging.’
flos: ‘Toen ik van mijn hotel naar het huis aan de Lindelaan liep rook ik de geur van oud hout al die in mijn herinnering altijd op de zolder gehangen had. De buitendeur en het trappehuis waren niet veranderd, maar toen ik bovenaan de trap kwam wist ik niet of ik op de deur moest kloppen of gewoon naar binnen kon lopen. Ik had in aftandse hotels, modderige tentenkampen en stinkende greppels gegeten en geslapen en daarbij aan het huis aan de Lindelaan gedacht. En nu ik voor die zolderdeur stond wist ik niet of ik een bezoeker was die kloppen moest of dat ik, als vroeger, door kon lopen. Omdat Tommie me de trap op had horen komen hoefde ik niet te beslissen. Hij opende de deur, ik omhelsde hem en zag over zijn schouder het betraande gezicht van Nging - weer. Toen ik het huis jaren geleden verlaten had was Ngings betraande gezicht het laatste wat ik zag, toen ik terug kwam was het het eerste. Ik zag dat er een grote wereldkaart aan de muur hing, dat de planten wat gegroeid waren en dat Albosso begon te kalen. Meer leek er op de zolder niet veranderd. Totdat we begonnen te praten over de tijd dat we elkaar niet gezien hadden; en waarom we elkaar niet gezien hadden.’
tommie: ‘Flos was de laatste die binnenkwam. Hij droeg zijn dunne blonde haar gemillimeterd en had strakke lijnen van vermoeidheid rond zijn mond en ogen. Albosso begon kaal te worden en bewoog anders, trager. Eigenlijk was alleen Nging er niet slechter uit gaan zien, maar zij huilde sneller dan voorheen. De bezorgdienst bracht weer halfkoude pizza's en we dronken er nostalgisch goedkope vruchtenwijn bij. Nging vertelde over bals en paardenrennen, Flos vertelde soldatenavonturen en Albosso zweeg het grootste deel van de avond omdat hij, naar hij zei, alleen over stilte en verveling kon vertellen. Na de vruchtenwijn dronken we donker bier en gooiden de kroonkurken zo hard mogelijk tegen de wereldkaart.
| |
| |
Flos had whisky meegenomen en toen Albosso aan een verhaal over Eskimo's begon vond ik nog een fles jenever in de ijskast. Om te laten zien hoe een Franse huurling, die hij eens had ontmoet, zijn tegenstanders ombracht, pakte Flos een kussen van de bank, sprong op de salontafel en sneed het kussen met een schaar in één haal open. De veren vlogen door de kamer, Nging lachte schaterend en ik wilde hem met een ander kussen op zijn hoofd slaan. Toen zei Flos: “Die verkrachter, hè, misschien had ik hem niet neer hoeven steken, misschien had ik hem vast kunnen houden tot de politie kwam. Ik was toch veel sterker dan hij?” De rest van de avond probeerden we dronken te worden en praatten we over de gebeurtenissen van vier jaar daarvoor, maar met steeds minder aandacht voor de woorden die daarbij te voorschijn kwamen. Ieder probeerde zijn eigen gedrag te rechtvaardigen zonder een ander iets te verwijten, en omdat dat onmogelijk was zonder onlogisch te redeneren of de geschiedenis te vervalsen luisterden we alleen nog wanneer we zelf spraken. Zo eindigde de geschiedenis van het huis aan de Lindelaan. Toen we de volgende dag katerig wakker werden hebben we nauwelijks nog afscheid genomen. We gingen uit elkaar, genoemd bij onze eigen naam, langs een laan waar oude linden op ons neer keken.’
|
|