| |
| |
| |
Lloyd Haft
Helga
Hertjes
voor het ordelijk wegvallen
voor de knaap met z'n mutsje
die grind tot hopen harkt,
voor hertjes die één keer eerder
en je haar en je schouders even
de uit de vlucht geslagene niet langer
kon onderscheiden van het spinnewiel -
dat heel een streng ontwond en mij
in een onvertaalbaar verhaal -
toen het roepen onbegonnen,
eigen bleek en wegvallend
aanbleef, eindeloos vallend over
| |
| |
| |
Orde
vallen in het niet naast je nagels,
de hand: klei en gedachte
samen. Waar zoveel glans is
berg doen bloeien. Afstand,
breekt. Het tastbare laken
kreunt, kreukt bij de vuistslag
| |
Naamloos
want het licht van deze wereld
wil lippen voor zich, monden
Herfstwind, graag vonkende
op de vuurslag van je zo ver
| |
Bron
Je mond is een uitkomst in licht,
vast punt vlietend uitgerekt
thuis tegen het openen in
van mijn, dit uur wellicht van al je ogen.
| |
Badplaats
Met één voet die buiten de droom uit
steekt, blijf je nog verbonden
aan zand, aan deze woestijn
Met naast je de schaduw van je lijf
wat hier geen kleuren kende,
wat in de herinnering pas
roze moet blijken of blauw,
| |
| |
| |
Schuil
in vleesvormige verknoesting,
zo stil, zo zeker geklemd
Ik steek de kop op midden
en de hagedis niet eens meer
schrikt van mijn schreden -
minnaar van wat moe mag zijn.
| |
Vizier
Gedichten bij schilderijen en tekeningen uit de Helga-Suite van Adrew Wyeth
|
|