Ik haalde goede cijfers voor Frans. Ik zorgde dat ik mijn woordjes kende. Talen goed, wiskunde slecht. De wiskundeleraar kon geen orde houden.
Uitgeteerd was zijn gezicht. Zijn ogen brandden in hun kassen. Hij werd bespot, gehoond, bekogeld met alle denkbare projektielen. Het was onmogelijk zijn lessen te volgen, ze gingen ten onder in tumult, maar alle andere leerlingen schenen alles van de wiskunde al te weten. Of stiekem thuis te leren, van hun vader of moeder of een oom. Ik niet.
Ik was een relatief brave leerling. Ik deed mee met herrie schoppen om er een beetje bij te horen, maar eigenlijk had ik medelijden met de wiskundeleraar, en soms denk ik dat eigenlijk iedereen medelijden met hem had. Maar infernale klassen zijn onvermijdelijk.
Tijdens een van zijn lessen gebeurde hetgeen mijn verdere leven zou bepalen. Ik zat met mijn vulpen wat poppetjes te tekenen, keek even op, hoorde iets en maakte net die ene brutale opmerking die de maat deed overlopen. Wat ik zei weet ik niet meer. Wat er gebeurde weet ik nog wel. Pater Sieben werd zo driftig dat hij mij wilde slaan. Ik kan me niet herinneren dat hij ooit eerder had geslagen. Misschien was dat zijn zwakte. Misschien was hij de enige die nooit sloeg, maar op dat moment wilde hij mij slaan, dat was het noodlot.
Hij hief zijn arm. In een afwerend gebaar bracht ik mijn rechterhand, met mijn Eversharp vulpen, naar mijn hoofd, terwijl hij sloeg.
Inkt vermengde zich met bloed.
Sieben snelde de klas uit. Mijn klasgenoten wendden zich naar mij om, maakten gebaren van triomf, ik was de held.
Ik schaamde me zo lang als het verband om Siebens hand zat.
Er is nooit een rector aan te pas gekomen, Sieben is er niet op teruggekomen, misschien was dat het ergste. Dat verband was mijn straf.
Op het volgende schoolrapport was mijn wiskundecijfer terecht heel slecht. Ook had ik onvoldoendes voor aardrijkskunde, geschiedenis en biologie.
Mijn vader wilde mij een pak slaag geven. Hij kwam op me af, op de gebruikelijke pak-slaagwijze. Maar ik greep hem bij zijn polsen, en hij was machteloos. Ik was sterker.
Op dat moment heb ik mijn vader verloren. Van toen af was ik een wees.
Als er iets is dat ik niet van andere mensen begrijp, is het hun streven naar macht.
Maar misschien hebben zij er nooit naar gestreefd, en is het hun net als mij komen aanwaaien.
Telkens valt het mij op, hoe de macht met het schrijfgerei samenhangt. Ik zie in het advertentieblaadje een foto van een bestuurlijk comité. Een inspraakuurtje bij de Raad voor het Stadsdeel. Het publiek beschikt alleen maar over stoelen en hier en daar een microfoon, de raad zit achter een tafel, met bloenotes en pennen. Ze luisteren aandachtig en maken aantekeningen. Gespeelde ernst. Toeschouwers. Toehoorders. Machtig.
Allerlei beelden schieten me te binnen. Examencommissies met pennen. Ambtenaren achter loketten en balies. Rechters.
Mijn gezondheid laat te wensen over. Mijn huisdokter heeft achter zijn bureau met zijn vulpen een verwijsbrief geschreven voor de specialist, die mij, vulpen in de hand, allerlei impertinente vragen heeft gesteld, en daarna mijn lichamelijke en voor een groot deel ook mijn geestelijke levensloop heeft bepaald door mij een boekje over mijn kwaal te overhandigen. Op het omslag een dokter in witte jas achter zijn bureau, met vulpen. Tegenover hem een oude vrouw, die hem vol ontzag en vrees aankijkt. Beiden zitten, toch kijkt de vrouw op naar de dokter.