aan ik altijd verschrikkelijk de pest heb gehad.
Zijn verzameling? Ik dacht toch niet dat het daaraan had gelegen. Niet aan zijn jeuk, niet aan zijn bijgeloof. Zijn moeder... Ik belde aan en besloot dat ik onmiddellijk zou vaststellen dat er van mijn kant niets uit te leggen viel.
Maar hij vroeg helemaal niets. Hij deed open met de flair van iemand die alles gewoon vindt. ‘Je bent niets veranderd,’ zei hij alsof daarmee een heel jaar opgeheven werd. ‘Jij ook niet,’ zei ik, en om de een of andere reden klonk het veel minder opwekkend dan ik had bedoeld.
Veel aanmoediging had hij trouwens niet nodig; nog voor we de zitkamer bereikten, was hij al op dreef. Plechtig wijdde hij enige woorden aan de betreurenswaardige gang van zaken, waarbij hij in korte tijd door zijn uitdrukkingen heen was.
Even later zaten we tegenover elkaar. Hij praatte en praatte vanaf zijn hoge muziekkruk, en ik keek luisterend en knikkend omhoog. Een bekend tafereel, maar bij wat hij me had te vertellen zat wel degelijk nieuws.
‘Wie is die Marieke?’ vroeg ik na verloop van tijd. Ik kreeg de indruk dat het om een heel bijzonder iemand ging, en dat hij even vergat dat ze voor mij een vreemde was. Hij had zich de laatste maanden niet hoeven vervelen: Marieke was nog maar een paar weken bij hem weg. Een voortvarend persoon, kreeg ik de indruk, iemand die over alles een heel duidelijke mening vormde en die niet onder stoelen of banken stak. Dat was wel eens vermoeiend, gaf hij toe, maar het had ook wel z'n aardige kanten. Het enerzijds anderzijds maakte een stroom van overwegingen los. Tien maanden hadden ze samengewoond, toch jammer dat het was misgelopen. In die trant sprak hij nog een tijdje onbevangen door. Ik miste zijn moeder in de verhalen en het verbaasde me hoezeer me dat speet.
‘Hoe staat het met je verzameling?’ vroeg ik om mijn aanwezigheid wat niveau te geven, ‘ik bedacht pas geleden nog dat je eigenlijk een heel bijzondere collectie hebt.’
‘O,’ zei hij verbaasd, ‘wat jammer.’ Hij dacht dat ik me altijd een beetje aan zijn munten geërgerd had. ‘Marieke vond het een belachelijke hobby,’ verklaarde hij eerlijk, ‘niet dat ze alleen daarom is weggegaan; ze hield ook niet zo van muziek. Maar nadat ik jou had gebeld, ben ik eens over een aantal dingen gaan nadenken.’ Hij haalde zijn schouders op: ‘Ik heb mijn bas, daar heb ik genoeg aan; ik heb gisteren de hele rommel verkocht.’ Hij keek me aan, en terwijl ik terug staarde, zag ik duidelijk iets bestraffends in zijn blik.
‘Dus er valt helemaal niets te sorteren?’ vroeg ik verontwaardigd.
‘Nee, maar van een afspraak die op het allerlaatste moment wordt afgezegd, komt altijd vijandschap.’ Hij zweeg even en krabde nadenkend in zijn nek. ‘Nou, ja,’ zei hij tenslotte, ‘jij had altijd zo veel plannen met dat kamertje, nou kun je er eindelijk wat mee doen.’
‘Hoezo?’ vroeg ik. Maar het moest maar eens afgelopen zijn met die onzin, vond hij; na een jaar was de grap er wel af.
Hij stond op en verliet de kamer met zware voetstappen, zodat mijn antwoord verloren ging. Hij had zijn kruk niet meegenomen, maar vlak daarop klonk er een krachtige melodie. Ik herkende de mars die hij vroeger bij voorkeur speelde als hij meende een of ander succes te hebben behaald. Het leek me overdreven; maar uit zijn streek klonk geen enkele twijfel. Toen het stuk uit was, keerde hij neuriënd weer terug.
Een doortastende man, dat zou niemand kunnen ontkennen. Een beetje opdringerig zelfs misschien. Terwijl ik daar eens diep over nadacht, kwam het me opeens heel vreemd voor dat ik dat nooit eerder had opgemerkt.