Haal ik gelijk wat lekkers voor meneer Linus. Zegt hij, en wat zit er in die dozen dan?
Roet jo laat staan.
Zet haar zwager zijn emmers neer, loopt ze met hem mee voor even wat lekkers bij de visboer. Vergeet ze helemaal dat ze de deur niet in het slot moet trekken. Sleutel vergeten. En als nou die knul straks voor een dichte deur komt te staan?
Krijg nou wat.
Zegt haar zwager: mijn buurman maakt hem zo open met een stukkie draad. Heeft hij zes maanden voor gezeten om dat te leren.
Gauw dan dat die knul straks hier niet voor jee el staat.
Goed dat haar nichie op hem past.
Weet je niet?
Terug in de winkelstraat, de drukke, de brede, de beroemde, waar Linus een winkeltje wist, dat ze vrij snel vonden.
De zware deur viel in het niet tussen de kristallen kopersparadijzen aan weerskanten. In het weerbarstig eikenhout waren bloemfestoenen uitgestoken: vergeetmenietjes en immortellen.
Ze kwamen in een pijpelaatje waarvan de vier wanden met kasten waren bemanteld: licht kwam van een vuile glazen koekoek.
Op alle planken stonden gekleurde voorwerpjes. Speelgoed? Denkt zeker dat ik een kind ben. Ze snoof.
Een bleek persoon in een fluwelen pak met een beschaafd bloempatroon stond achter de toonbank.
‘Dag meneer Kalmoes! U ziet er florissant uit! Echt weer voor een ommetje. Dag jongedame.’
Hij had een holle krassende stem: het was of hij sprak met zijn hoofd in een zinken teil. Linus verklaarde dat de buitenlucht hem de rozen op de wangen weerom gaf.
‘Ja, u hebt natuurlijk alle tijd voor ommetjes. De leliën des velds, niet? Wij arme kasplantjes, die altijd binnen zitten...’ Hij glimlachte tegen Marietje, die verbaasd was zichzelf als kasplant te horen betitelen.
‘Is dit een bewonderaarster van uw schriften?’ vroeg hij aan Linus, niet geheel zonder sarcasme. ‘Meer een lezeres van de boeketreeks,’ zei Linus. ‘Maar ze lijkt me niet ongeïnteresseerd.’ De bleke zwaaide met een dunne hand en verzocht haar vrijelijk rond te dolen in zijn kleine lusthof.
‘Wat verkoopt u?’ vroeg ze, maar de bleke glimlachte en zei haar niet zulke netelige vragen te stellen.
Ze inspecteerde de planken en zag dat ze overvol waren met flesjes, flesjes, flesjes. Ze zag kegels cylinders kubusjes trapeziumpjes en parallellogrammen maar ook katten dolfijnen olifanten klokken vruchten muziekinstrumenten hoeden schepen lampions pagodes manen en rozen - alle mogelijke en vele onmogelijke vormen.
De etiketten waren al even gevarieerd: ze las namen als Insomnia, Park in de Winter, El Dorado, Kristaltwijg, Triangel, Jungle, Pan, Wandelaar en Gasfitter. Nog nooit had ze zoveel soorten parfum bij elkaar gezien.
‘Gewoon je neus achterna,’ ried de bleke verkoper, die haar verwarring zag. ‘Proberen, durven.’
Na enige pogingen trof ze een flesje in de vorm van een kano. Ondoorzichtig donkerpaars glas. Ze wrikte het dopje er af en snoof diep.
Ze hield haar ogen dicht en haar bleke gezicht nam een verbaasde en verheerlijkte uitdrukking aan. ‘Flos ipse,’ prevelde de bleke verkoper.
‘Nacht...’ zei ze dromerig, ‘nacht en hoog riet...’
‘Bedaar, bedaar, het is maar parfum,’ ried de verkoper.
‘Het is heerlijk.’ Linus' kinnen wiebelden van genoegen.
‘Op hoeveel komt deze?’ vroeg ze zakelijk. ‘Ik heb nog altijd een groen briefje.’ ‘Geld telt niet,’ zei de verkoper. ‘Kom nog eens terug.’
Marietje geloofde hem niet. Drugsdieler? Gratis schoolpleinheroïne? Meid doe niet zo. Wat kan je gebeuren met Linus erbij? ‘Dus ik mag het houden?’ vroeg ze, tot tweemaal toe voor alle zekerheid.
En toen dit werd beaamd, borg ze het blauwe flesje diep in de geheimste binnenzak van haar jek na nog eens liefkozend over het gladde glas gewreven te hebben en de naam hardop te hebben gelezen. Mooi geel etiket. Melopee. Vast geen Frans. ‘Is dat Frans, Linus?’
Linus knikte terwijl de verkoper van nee schudde. Ze knoopte haar binnenzak dubbel dicht.
‘Die goser zal niet veel verdienen,’ zei ze buiten.
‘Hij redt zich wel. Plukt de dag en zo.’