| |
| |
| |
Kees 't Hart
Rousseau
De regisseur zei: ‘Op een dag verschijnt Rousseau in het plaatsje La B. Tot zijn bezittingen horen: een prisma, een onvoltooid opera-libretto, een botaniseerdoos, een anatomieboek, een dierentemmerszweep en een poederdoos.’
De regisseur wilde mijn van nature willekeurige en visie-loze uitstraling gebruiken voor het personage Rousseau. Ik bestudeerde toevallig net boeken over theater waarin beroemde spelers waren afgebeeld, terwijl ze na de repetitie nog even een maaltijd gebruikten.
Dat zou me later van pas kunnen komen!
De regisseur zei: ‘We voeren een theatervoorstelling van de achttiende eeuw op. Onze tekst bestaat uit een visie op het leven van de jonge Rousseau. Deze visie kan door het publiek steeds opnieuw uit de inrichting van een verwaarloosde beeldengalerij worden afgeleid.’
De regisseur wilde niet de opvattingen van de filosoof Rousseau voor het voetlicht brengen, maar willekeurige episodes uit diens leven omzetten tot illustraties van de achttiende eeuw.
‘Ik verlang naar de achttiende eeuw,’ zei hij tijdens onze eerste bijeenkomst, ‘ik wil Rousseau laten zien als een exponent van dat verlangen.’
Rousseau kende ik van vroeger als een filosoof die graag romantische meningen verkondigde. Ieder mens zou volgens hem van nature een wilde zijn. Ik dacht er precies zo over.
Tijdens onze eerste bijeenkomst vertelde de regisseur over het sokkel-probleem. Het ging er in ‘Rousseau’ om het sokkelprobleem van de achttiende eeuw in de voorstelling te verwerken. Tijdens de lange jaren van de achttiende eeuw was men eigenlijk nog niet echt aan dit probleem toegekomen, meende de regisseur. Onze voorstelling was te beschouwen als een inhaalmanoeuvre.
De regisseur probeerde ons visieloos en willekeurig te laten lopen en kijken. Met de tekst er bij zouden we moeten doen denken aan personages die op weg waren naar een belangrijke gebeurtenis uit de achttiende eeuw.
Met het leven van de jonge Rousseau als leidraad kon dat volgens de regisseur geen probleem zijn.
De autobiografische geschriften van Rousseau waren volgens de regisseur te vergelijken met een beeldengalerij. Het enige wat wij nog moesten doen was er een voorstelling van maken. Het ging daarbij om het gevoel en de verbeelding van het publiek.
Tijdens de tweede bijeenkomst vertelde de regisseur dat we niet in een kostuumstuk speelden. ‘Ons kostuum is de achttiende eeuw’, verklaarde hij.
We waren personages uit een willekeurige eeuw die in de achttiende eeuw terecht waren gekomen. We moesten ons gedragen als leden van een fanfare-orkest die muziek van anderen na zitten te spelen.
Ik had het gevoel dat de zus van de regisseur zich tot mijn natuurlijke bleekheid voelde aangetrokken. Zij bezocht de tekstrepetities en beschikte over een stem met een groot bereik. Ik vroeg me af wat zij zich bij de achttiende eeuw voorstelde.
| |
| |
De regisseur meende het sokkelprobleem van ónze voorstelling te hebben opgelost met het leven van de jonge Rousseau.
De regisseur zei: ‘Je hebt een uitgesproken bleek Rousseau-gezicht. Het gezicht van iemand die het liefste heel veel geld uitgeeft, maar daar zelden aan toekomt. Het publiek kan zich bij jouw gezicht onmiddellijk de achttiende eeuw voorstellen. Plus de samenvattingen daarvan.’
De regisseur zei: ‘De jonge Rousseau wordt in de eerste scène aangenomen als muziekleraar, tuinman en als hersteller van de verwaarloosde beeldengalerij in de tuin van Madame De V. De voorstelling zal Rousseau's herstelpogingen laten zien.’
Het sokkelprobleem was volgens mij alleen maar achteraf op te lossen.
Ik stelde dus de jonge Rousseau voor die nog lang niet in de filosofie was gedoken. Ik was botanicus, huisknecht en musicoloog. En de achttiende eeuw stond voorop.
De andere spelers kregen minder informatie over het leven van Rousseau dan ik. ‘Dat is één van de uitgangspunten van het stuk,’ zei de regisseur, ‘de andere personages gedragen zich echt als spelers, die even een voorstelling mimetisch theater ten beste geven. Rousseau bootst alleen zichzelf en de achttiende eeuw na.’
Mijn eerdere acteursprestaties lagen op het gebied van menselijk geluk, misverstanden en afluisterpartijen in boudoirs. Nu moest ik het hebben van mijn bleekheid, willekeurig gedrag en stemgebruik. Ik voelde me als iemand die in een warenhuis van de afdeling ‘schoenen’ verplaatst was naar de afdeling ‘gebak’.
De regisseur zei: ‘Rousseau moet een in de war geraakte en verwaarloosde beeldengalerij opnieuw inrichten. Hij denkt dat hij een dergelijke opdracht makkelijk aankan, zoals zoveel achttiende-eeuwers opdrachten meenden aan te kunnen. Het publiek zal spoedig inzien dat zijn pogingen falen, omdat hij - als achttiende-eeuwer - geen richting aan zijn handelen weet te geven. Dat is nu eenmaal zijn handelsmerk.’
De regisseur legde ons aan het begin van iedere repetitie-dag de beginselen van de voorstelling uit. Wij luisterden geboeid toe. Volgens de regisseur werd je van toneelspelen niet erg vlug oud en binnenskamers kon je lang droog blijven.
Ik kreeg de tekst van ‘Rousseau’ mee naar huis. Hij deed me in niets aan de achttiende eeuw denken.
De andere personages in ‘Rousseau’ waren: Madame de V. en een huisknecht. Ik was Rousseau op jonge leeftijd. Ik was een Rousseau, die bomen water gaf en rondliep met toverfonteintjes. Ik droomde van muziek, maar slaagde er niet in noten te leren lezen. Mijn grote kracht school in mijn tafelmanieren.
De regisseur zei: ‘Je hoeft niet te proberen mythisch te zijn. Je staat als Rousseau nog maar aan het begin van een carrière. Je moet met je willekeurig gedrag het publiek proberen te beïnvloeden.’
Het huidige toneel verdiepte zich volgens de regisseur steeds minder in de belangen van haar personages. Dat was het grote tekort. In ‘Rousseau’ zou onder andere dit probleem worden weergegeven. Ik zou een beeld zijn van verlangen naar de achttiende eeuw, dat in de koppen van het publiek sterk rondspookte. En in die van de personages.
In de eerste scène moesten we rondom onze lippen pleisters plakken. Volgens de regisseur zouden onze mondholten dan beter uitkomen.
De moderne tijd was volgens de regisseur eigenlijk niet geschikt om als voortzetting van de achttiende eeuw te worden beschouwd. ‘Ook Rousseau vond zijn tijd eigenlijk nergens echt geschikt voor’, zei hij.
Ik begon me af te vragen of de zus van de regisseur mijn bleekheid voor of tegen mijn acteurtalent vond pleiten. Ik probeerde die bleekheid in haar aanwezigheid nog te accentueren door zon- of kunstlicht alleen
| |
| |
van een gunstige kant op mijn gezicht te laten vallen.
‘Alles was in de achttiende eeuw even belangrijk’, zei de regisseur. ‘Dát wilde Rousseau al in zijn vroege jeugd laten zien. Hij hechtte geen waarde aan visies of aan samenvattingen daarvan in achttiende-eeuwse geschriften.’ Ik concludeerde hieruit dat wij personages moesten zijn, die het overal mee eens waren.
Ik meende dat zwarte schoenen mijn bleekheid nog beter zouden doen uitkomen.
Tijdens een bijeenkomst in de kantine van het theater bespraken wij de mogelijkheid onze rol als metafoor te zien. ‘Toneelspelen is noodzakelijk metaforisch’, zei de speler van de huisknecht. De speelster van Madame De V. zag daarin geen reden haar onafgebroken over het toneel heen en weer te laten lopen. ‘Moderner kon het zeker weer niet’, zei ze.
Ik vertelde dat ik soms probeerde ook in het dagelijks leven een metafoor te zijn. ‘Eentje met veel betekenissen’, voegde ik er nog aan toe.
In de achttiende eeuw kleurden veel componisten hun werk, volgens de regisseur, zelf in. Open noten gaven zij aan met rood, gesloten met blauw. Rousseau kon alleen die muziekstukken lezen, die volgens dit principe waren ingekleurd. Iemand die kleurenblind was kon geen musicoloog worden.
De regisseur zei: ‘Het publiek moet Rousseau nooit beschouwen als een gezellige buurman, die over de heg een praatje over de achttiende eeuw maakt. Je moet de indruk geven niets werkelijk belangrijk te vinden. Ook de beeldengalerij niet. Je gaat net zo lief een eindje wandelen. Je kunt dit onder meer bereiken door de natuurlijke bleekheid van je gezicht te accentueren via het dragen van zwart gelakte schoenen.’
De achttiende eeuw kende volgens de regisseur vaak blauwe luchten. Aan zee bestond geen branding. Mensen liepen over landwegen en begroetten elkaar. Men praatte graag nog wat na over de zeventiende eeuw.
Ik vermoedde dat de regisseur een deel van mijn eerdere acteurprestaties bruikbaar vond voor ‘Rousseau’. Ik moest tijdens een eet-scène bijvoorbeeld gesprekken afluisteren zonder dat dit op zou vallen. Ik hoefde niet eens in een kast te gaan zitten!
De achttiende eeuw was volgens de regisseur typisch een eeuw die in afwachting was van het optreden van Rousseau. De enige die daarvan niet in afwachting was, was Rousseau zelf.
We moesten vertellen wat we ons bij de achttiende eeuw voorstelden. Ik vertelde een verhaal over mensen, die tuinen lieten aanleggen. De speler van de huisknecht had zich er altijd neerdwarrelende watten uit kussenslopen bij voorgesteld. ‘Misschien komt dit beeld tegemoet aan mijn jeugd’, zei hij. ‘Mijn jeugd deed me altijd aan de achttiende eeuw denken.’
De regisseur vertelde dat hij vroeger in bed vaak naar de achttiende eeuw had verlangd, zoals een jongen er naar kan verlangen een hulpeloze vondeling te zijn.
De speelster van Madame De V. dacht bij de achttiende eeuw aan prentenboeken met ouderwetse plaatjes. ‘Dat was dus de negentiende eeuw’, zei de regisseur.
De regisseur bezat een aantal fragmenten uit het leven van Rousseau uit een Japans stripboek. Rousseau was onder andere te zien als kleine jongen in een horlogefabriek van zijn vader. Ook zag je hem aan tafel bij een oudere mevrouw en tenslotte zag je hem druk bezig zich in te leven in een muzikaal beroep.
De regisseur zei: ‘In dit boek wordt de nadruk gelegd op de bekendste eetscène's uit Rousseau's leven. Eén van die scène's zullen wij op de planken brengen.’
We mochten ons niet verdiepen in de werken van Rousseau. Het enige waar wij de beschikking over kregen was een samenvatting van ‘Emile’, die ooit in het Beste van Readers Digest als Boek van de Maand was verschenen.
In ‘Rousseau’ werd een kijkdoos in de achttiende eeuw neergezet. Wij waren personages, die af en toe
| |
| |
een gordijn wegschoven zodat het publiek alles goed kon zien.
In de achttiende eeuw bestonden volgens de regisseur geen beroemde dierentemmers.
De regisseur stelde voor alle voorwerpen op het toneel iets kleiner te maken dan ze eigenlijk waren. Dit zou toneelcritici de indruk geven dat wij het sokkelprobleem aan de orde wilden stellen.
Wij moesten de eigen tijd beschouwen als een museum van de achttiende eeuw.
De regisseur zie: ‘Rousseau is een personage, dat eerst botanicus wil worden, maar dan van de ene dag op de andere de musicologie als hoofdbezigheid kiest. De voorstelling laat dit zien door Rousseau in velerlei gedaantes als bouwmeester van verwaarloosde beeldengalerijen te laten optreden.’
Ik begreep dat Rousseau de hoofdpersoon van ‘Rousseau’ zou zijn. In iedere scène zou zijn leven tentoon worden gesteld. Volgens de regisseur was het een leven waaraan kop noch staart zat. Wel gevoel en verbeelding.
De regisseur zei: ‘Je bent een musicoloog die ook als schilder furore meent te kunnen maken en dat liefst tegelijk probeert. Als het publiek nog meent een botanicus bezig te zien, ben jij alweer bezig een nieuw muziekschrift te ontwerpen.’
Mijn tweede tekst sprak ik uit tijdens de eerste eetscène. Ik was als Rousseau druk in de weer met de beeldengalerij. De andere personages aten. De regieaanwijzingen van de regisseur luidden als volgt: ‘Het is de tijd van de achttiende eeuw. De eerste ruiterstandbeelden verschijnen op de pleinen. Rousseau vraagt zich in deze fase in stilte vaak af of de voorwerpen om hem heen wel te gebruiken zijn voor een beeldengalerij.’
Rousseau beschouwde volgens de regisseur voorwerpen als unieke dingen. Daarin lag zijn vermogen de onbelangrijkheid van veel achttiende-eeuwse gebeurtenissen sterk te benadrukken. ‘Unieke voorwerpen zijn nu eenmaal minder belangrijk’, zei de regisseur.
Van de regisseur moesten wij de achttiende eeuw opvatten als een voorstelling van beelden.
In de kantine van het theater voelde ik mij meer Rousseau dan op het podium. De regisseur vond dit een vooruitgang. ‘Je gaat nog iets te gedwee met de feiten om’, zei hij. ‘Je verwart je gedrag in de kantine nog te veel met je eigen, met veel moeite verworven, toneelspelersgedrag. Je bent net een schilder die zijn schilderij aan de ene muur beter uit vindt komen dan aan de andere. Zo iemand verwart te veel de sokkel met het werk. Het gaat er om welke plaats de sokkel in het werk zelf inneemt.’
De speelster van Madame De V. zei: ‘Eigenlijk weten we alleen wat we niet mogen doen. We mogen niet ons verlangen uitbeelden, alleen dat van Rousseau. We mogen niet een echt personage zijn. We moeten enthousiast zijn als Rousseau zo vals zingt als een kraai. We mogen ons niet met de beeldengalerij bemoeien.’ De regisseur vond dat hij er ook niet veel aan kon doen.
De zus van de regisseur meende dat pas in de achttiende eeuw het gebruik van spiegels goed van de grond kwam.
Veel achttiende-eeuwse boeken bevatten volgens de regisseur inkleuringen van illustraties, die door de schrijver en zijn gezin zelf waren verzorgd. Muziekbladen waren ook vaak ingekleurd. Ook insecten en feestelijke optochten kregen in boeken een vrolijke kleur.
Dit leek de regisseur van groot belang.
Aan een portret van Rousseau had je verder ook niks.
De speelster van Madame De V. vroeg zich af hoe de regisseur de sterfscène van Rousseau's aapje Jolicoeur zou uitbeelden.
De regisseur zei: ‘De moderne filosofie kan heel goed zonder die van Rousseau.’
| |
| |
De eerste poging de beeldengalerij opnieuw in te richten zou plaats vinden met behulp van een ingekleurd insectenboek. De spelers moesten druk bezig zijn de plaatjes uit te vergroten en in te kleuren. Ik als Rousseau zette alles in willekeurige volgorde op het podium neer.
Volgens de regisseur was deze scène heel geschikt om in andere toneelstukken te worden ingepast. Hij dacht hem te kunnen verkopen aan toneelgroepen, die hem dan op een onopvallende plaats in hun stukken zouden kunnen inpassen. Het maakte niet uit in welke eeuw die zich afspeelden.
De regisseur beschikte over een brievenverzameling van Rousseau, waaruit diens musicologische opvattingen goed naar voren kwamen. Hij probeerde de algemene kleurenleer naar muziek te vertalen. In dit kader ontwierp hij een muziekschrift dat uitging van de kleur van de noten. De grondtoon was wit. Rousseau's muziekstukken bestonden volgens de regisseur uit boven elkaar geschilderde kleurfragmenten.
‘Rousseau’ was ook op te vatten als een metafoor van het leven van Rousseau, stelde de regisseur.
De regisseur gebruikte het beeld van de inrichting van de beeldengalerij niet alleen als metafoor van Rousseau's aanhoudende pogingen iets van zijn leven
te maken, maar ook als metafoor van de achttiende eeuw.
‘In de achttiende eeuw’, zei hij, ‘bestond een belangrijk deel van ieders leven uit het verzinnen en uitvoeren van adembenemende projecten. Men ontwierp robotten, men liep op stelten, men verkeerde in voortdurende opwinding over de vooruitgang. Dit perspectief wil ik onder het stof van de achttiende eeuw vandaan halen en op het podium brengen.’
Rousseau at volgens de regisseur het liefst bij kluizenaars, die in een verborgen kast soms nog een paar lekkere hapjes hadden liggen. Het was opvallend hoeveel achttiende eeuwers een voorkeur hadden voor uitgebreide maaltijden.
De zus van de regisseur stelde zich de achttiende eeuw voor als een tijd van kastelen, postduiven en zaagsel. Ze wees me in een aantal plaatjesboeken op duidelijke voorbeelden.
De regisseur zei: ‘Rousseau is niet een echt personage van het toneel, maar een samenvatting van oorzaken en gevolgen. Ten koste van alles moet worden voorkomen, dat het publiek Rousseau ziet als een mens, die sommige gebeurtenissen, dialogen en vallende zakdoekjes als belangrijker ziet dan andere.’
| |
| |
Volgens de speelster van Madame De V. deed alleen het decor al sterk denken aan de kolenmijnen waar Rousseau later uit gered zou worden.
De regisseur vergeleek het inrichten van de beeldengalerij met geschiedschrijving. Ik later ook.
De regisseur zei: ‘Na de eetscène waarin Rousseau een glas water omkiepert, steelt hij een halsketting uit een kast van Madame De V. Beschuldigingen over deze diefstal weet hij af te wimpelen door een brief tevoorschijn te toveren, waarin de broer van een dienstmeisje aandringt op het stelen van de ketting. Madame De V. besluit het meisje te ontslaan.’
De speler van de huisknecht kon zich zo weinig bij de achttiende eeuw voorstellen omdat hij geen familie meer had.
Ik was als Rousseau een personage zonder visie, die een grote behoefte aan beelden had. Dit gegeven zou zichtbaar worden in de inrichting van de beeldengalerij, waarin het publiek steeds de achttiende eeuw terug zou zien. Dit werd door de regisseur absoluut gegarandeerd.
De zus van de regisseur wilde tijdens de paring het liefst het gevoel hebben bespied te worden. Alle ramen en gordijnen werden opengezet en haar matras bleek te zijn aangesloten op een versterkerssysteem, dat een oorverdovend gedreun voortbracht. Ik vermoedde dat mijn vorige acteursprestaties haar belangstelling hadden gewekt.
‘Daar beginnen ze weer Beckett te spelen’, riep de regisseur wanneer wij - overigens op zijn aanwijzingen - onze schoenen vastmaakten, servetten om onze halsen knoopten en glazen water over de tafel leeggooiden. ‘Wat een onsmakelijk gedoe’, zei hij, ‘het lijkt de negentiende eeuw wel.’
De speler van de huisknecht ontpopte zich tijdens de loopoefeningen als een echte romanticus. Achter de rug van de regisseur maakte hij met zijn handen zwierige gebaren. Later vergeleek de regisseur hem minachtend met een negentiende-eeuwse acrobaat uit Frankrijk.
In een bijlage van de toneelaanwijzingen stond de tekst. De regisseur vond niet dat we de tekst echt op moesten zeggen. Als we goed ons best zouden doen zou de regisseur er een mooie dialoog uit construeren.
Ik drong er bij de zus van de regisseur op aan meer te eten. Haar dijen waren niet dik genoeg. Pas wanneer een rauw ei er een minuut op zou blijven liggen, zou ik aan haar bespiedingsritueel tegemoet willen komen.
De regisseur gaf ons een lijst met gerechten die Rousseau tijdens zijn leven zou hebben gegeten. Wíj ontdekten er geen systeem in, maar de regisseur had daar geen moeite mee. ‘Rousseau leed aan verstoppingen over zijn hele lichaam’, zei hij. Hij probeerde steeds nieuwe gerechten uit om dat ongemak te verlichten. Dan pruimen, dan boekweit en dan weer het beruchte Franse appelgebak. Zijn voorkeur voor kluizenaarsvoedsel, waarbij je nooit zeker wist wat er nog in een kast verborgen was, vond hier zijn verklaring. In ‘Rousseau' moet ten minste één keer de beeldengalerij met behulp van een menu worden ingericht.’
Ik wilde vooral mijn bleke gezicht een goede indruk laten maken. Het publiek moest zowel van mijn gezicht als van de achttiende eeuw een goede indruk krijgen.
Tijdens de tweede repetitie-week werd de verwaarloosde beeldengalerij voor het eerst opgesteld. De regisseur beweerde dat Rousseau zelfs in zijn filosofische werk in eerste instantie musicoloog of botanicus
| |
| |
bleef, die tijdens langdurige maaltijden zo beleefd mogelijk probeerde te zijn tegen lager personeel dan hij zelf.
Ik moest van de regisseur midden tussen de beeldengalerij een schilderij maken van mijn herinneringen aan de achttiende eeuw, of wat daar voor doorging.
De regisseur zei: ‘Rousseau's tafelmanieren redden hem uit veel situaties. Hij gooide vaak op beslissende momenten glazen om en kon niet met een vork omgaan.’
Ik wist niet precies meer wat er eerder was: de achttiende eeuw of mijn verlangen er naar.
Op een briefje dat ik aantrof op de tafel van de regisseur stond het volgende:
voordrachtskunst |
dia-explicatietoon |
priesterjargon |
vergeetachtigheid |
knechtjargon |
doofheid |
onderzoek |
bomen water geven |
dierentemmerstaal |
ledemaatloosheid |
muziek- en zangles |
opmeetrepertoire |
Ik voelde me steeds meer een Rousseau, die van allerlei boeken las zonder precies aan te voelen welke richting het op moest. Alles leek even belangrijk, de achttiende eeuw voorop.
Volgens de regisseur was mijn blik nog te georganiseerd. Ik keek niet onbenullig genoeg. Ik zou moeten leren te kijken als een musicoloog, die in de achttiende eeuw gewend was - ook tijdens het ophangen van zijn jas aan de kapstok - te filosoferen.
Het leek me het beste kalk te eten om mijn stem een iets voortvarender klank te geven. Uit Rousseau's brieven kreeg ik de indruk dat hij iemand was die veel emoties in zijn stem kon leggen. Volgens de regisseur had Rousseau de hoge stem van iemand die altijd gelijk wil hebben.
De regisseur zei: ‘Het inrichten van de beeldengalerij mag niet worden opgevat als metafoor van de belegen kunstenaarsproblematiek van de Creativiteit.’
Bij het décor stelde ik me een achttiende-eeuws huis voor in een park. Het was windstil. In één van de bijgebouwen werd een Noord-Amerikaanse indiaan verzorgd, die door een scheepskapitein, in opdracht van de familie De V., naar Frankrijk was ontvoerd. Soms verscheen hij op feestavonden voor de gasten en zei dan teksten als: ‘Moi, je suis civilisé, vous êtes des barbares.’
Ik moest voorwerpen op het podium overschilderen. ‘Rousseau in topvorm’, riep de regisseur. De andere spelers mochten niet aan de verf zitten.
De speler van de huisknecht gaf mij - ook buiten het podium - het gevoel er zin in te hebben mij eens in de één of andere belangrijke situatie te betrappen.
Ook vermoedde ik dat de regisseur alleen hem in vertrouwen had genomen over het sokkelprobleem.
De regisseur zei: ‘Wij spelen theater van de geschiedenis.’
Volgens de regisseur speelden in ‘Rousseau’ twee verhalen een rol: het verhaal van de inrichting van de beeldengalerij en het verhaal van de belevenissen van de jonge Rousseau bij de familie De V. Het eerste verhaal had de bedoeling de achttiende eeuw een nieuwe glans te geven, het tweede zou eventueel voor een toneelstuk met heen en weer geloop, veelbetekenende knipoogjes en bespiedingsscènes in boudoirs gebruikt kunnen worden.
In beide verhalen was een musicologische en botanische kontekst aanwijsbaar.
De regisseur zei: ‘Met Rousseau valt in de moderne filosofie niet veel te beginnen. Wel met onze voorstelling daarvan.’
| |
| |
Ik moest de beeldengalerij volgens allerlei voorschriften inrichten: doofheid, vergeetachtigheid, voordrachtskunst, dia-explicatie en wetenschappelijk onderzoek. Ik zou er bij schilderen en zingen. Ik zou er een tekst bij uitspreken die er met de haren was bijgesleept. De overige spelers zouden in fraaie houdingen worden neergezet. Zoals de achttiende eeuw volgens de regisseur nu een maal een eeuw was, waarin ook de plattelandsbevolking druk bezig was fraaie poses in te nemen.
In de achttiende eeuw deden zich volgens de regisseur steeds meer belangrijke gebeurtenissen als onbelangrijk voor. In de negentiende eeuw zette deze tendens zich niet voort.
Er waren volgens de regisseur veel parallellen aan te wijzen tussen winkelbediendes en toneelspelers. De regisseur noemde er een paar: het werken tussen voorwerpen, de terzijdes in de coulissen, het gevoel een belangrijke bezigheid te hebben en de korte vacanties.
De regisseur meende in de komende Rousseau-periode veel geld met de voorstelling te kunnen verdienen. Scènes er uit zouden op forums als demonstratiemateriaal kunnen dienen. Ook de musicologie en botaniseerkunde zouden veel belangstelling tonen.
De regisseur zei: ‘In “Rousseau” spelen we elementen uit Rousseau's leven na. Die elementen nemen we zo letterlijk mogelijk. Aldus toveren we het podium om tot een uitdragerij van de achttiende eeuw. De spelers in “Rousseau” zijn behalve metaforen van de achttiende eeuw ook in beeld gebrachte herinneringen aan het leven van de jonge Rousseau.’
Ik probeerde de hele dag alles even belangrijk te vinden. Behalve de achttiende eeuw.
De speelster van Madame De V. had er zichtbaar moeite mee alles even belangrijk te vinden. De huisknecht slaagde er steeds beter in. Voor de regisseur was het een koud kunstje.
Ik vroeg me in het begin af of ik voldoende afwist van de achttiende eeuw om Rousseau geloofwaardig te kunnen presenteren. Wat wist ik eigenlijk van de gespreksstof van die tijd? En van de visies op muziek? In ieder geval niet genoeg om er een avond mee te vullen.
Tijdens de laatste repetitieweek begreep ik dat mijn visie op de achttiende eeuw beter helemaal kon worden weggelaten.
De regisseur droeg ons op tijdens de voorstelling onze stemmen een paar octaven te verlagen.
De tweede eetscène bleef volgens de regisseur te veel steken in een eetscène zoals die in Amerikaanse films voorkomt. De acteurs doen daarin hun best ook tijdens het eten hun voorgeschreven karakter in het zonnetje te zetten.
Eetscènes in ‘Rousseau’ hadden niet het doel de personages nu eens van een andere kant te zien. Ze moesten herinneringen oproepen aan honger.
De regisseur vertelde het leven van Rousseau aan mij na, of liever wat volgens Rousseau voor dat leven doorging. De regisseur zei: ‘Zonder Rousseau's leven was de achttiende eeuw zeker geen onderwerp van de geschiedschrijving geworden.’
In ‘Rousseau’ waren de eetscènes een belangrijk aanknopingspunt voor het publiek. Zoals ook monumenten in de achttiende eeuw mensen die de weg kwijt waren een aanknopingspunt gaven.
Ik stelde de zus van de regisseur voor haar stem te verlagen via het eten van kalk.
Tijdens de eerste repetitie van de scène waarin Rousseau pianoles geeft aan Madame De V. zonder zelf noten te kunnen lezen, barstte de speelster van Madame De V. in tranen uit. ‘Ik moet net doen alsof ik alles maar aanneem’, snikte ze, ‘niets is op deze manier nog geloofwaardig!’
De regisseur maakte de pleisters los die rondom haar lippen waren bevestigd om het gat van haar mond beter uit te laten komen.
Hij was haar erg dankbaar.
| |
| |
Ik deed mijn uiterste best net zo weinig visie te hebben als de regisseur. Toch had ik het gevoel dat het bij hem allemaal net even minder was.
Het leek de regisseur steeds het beste de achttiende eeuw achter de hand te houden.
Ik moest als Rousseau tijdens de voorstelling steeds geïnteresseerd zijn in de natuurkundeproeven van Madame De V. en de huisknecht. De regisseur hechtte daar veel waarde aan. Het publiek dacht volgens hem bij de achttiende eeuw onwillekeurig aan natuurkunde, robots en de eerste muziekkorpsen.
De zus van de regisseur hoefde van mij maar één keer per dag een hap kalk te nemen om haar stem omlaag te krijgen. Zoals de wolf in het sprookje ‘De Wolf en de Zeven Geitjes’ zijn stem onherkenbaar vervormde met kalk om de geitjes op een dwaalspoor te brengen.
Zij meende dat de buitensporige maaltijden van de laatste tijd haar al genoeg veranderden. We kwamen voorlopig niet tot overeenstemming.
Ik droeg als Rousseau geen achttiende-eeuws kostuum, hoewel de Rousseau van de geschiedenis, zoals de regisseur het uitdrukte, ook kostuumkunde tot onderwerp van zijn belangstelling maakte. Rousseau verkondigde tijdens maaltijden vaak theorieën over de relatie tussen kostuums en de eigentijdse problematiek.
De hele beeldengalerij stond op het podium. Nu wij nog.
Rousseau's leven kon heel goed in scènes worden onderverdeeld, zoals waarschijnlijk ieders leven. Het probleem was, dat bij Rousseau sommige scènes zo los van elkaar stonden, dat de regisseur er persoonlijk een samenhang in moest aanbrengen. ‘Speel maar toneel!’, riep hij in dergelijke gevallen, ‘laat de planken maar dreunen!’
Terwijl de zus van de regisseur kalk at, probeerde ik me bespied te voelen.
In de achttiende eeuw waren musicologen vaak afkomstig uit de hogere kringen. Rousseau kwam volgens de regisseur uit een klokkenmakersmilieu dat hogerop wilde. Rousseau's vader las hem in zijn werkplaats fragmenten voor uit klassieke werken. Tijdens één van deze voorlezingen kwam de musicologie ter sprake. Rousseau's vader kon moeiteloos aangeven uit welke kringen van Genève musicologen werden gerecruteerd.
Tijdens de eerste versnelde doorloop bleek de poedermachine onze bewegingen niet bij te kunnen houden. Ook werden onze stemmen volgens de regisseur nog niet laag genoeg.
Het leek de regisseur steeds het beste de achttiende eeuw achter de hand te houden.
De grootste moeilijkheid van de voorstelling - zelfs na twee weken repetitie - bleef de achttiende eeuw. De regisseur stond er op dat we de hele achttiende eeuw op het podium moesten brengen. We moesten kleurtransformaties aanbrengen, doofheid demonstreren en kostuums opschilderen. De regisseur was er ook van overtuigd dat de achttiende-eeuwse bevolking getoond moest worden als een bevolking die zich het liefste liet bekijken in plaatjesboeken. Er was mij één zo'n plaatje bekend: aan een tafel is een gezin bezig tekeningen van insecten in te kleuren.
De zus van de regisseur stelde voor een video-systeem te laten aanleggen dat onze paringen in warenhuizen via het televisiebewakingscircuit zou uitzenden.
In een interview zei de regisseur het volgende: ‘Ik ben niet in het leven van Rousseau geïnteresseerd, wel in de theatrale mogelijkheden daarvan. Is zijn doofheid,
| |
| |
vergeetachtigheid, lustgevoel en onbetrouwbaarheid in beelden om te zetten waaraan duidelijke visie ontbreekt. Ik wil tenslotte de achttiende eeuw laten zien als een niet-samenvatbare eeuw, die toch altijd weer wordt samengevat. Rousseau was de eerste achttiende-eeuwer die het onhistorische van zijn periode inzag. Hij slaagde er niet in tijdens zijn leven gestalte aan zijn eigen geschiedenis te geven.’
Ik voelde me in deze tijd sterk tot warenhuizen aangetrokken. Dit gevoel nam toe naarmate de premièredatum dichterbij kwam.
Er bestond in de achttiende eeuw volgens de regisseur minder geld dan tegenwoordig. Er was nog niet zo'n vraag naar. De plattelandsbevolking ging tegelijk naar bed. ‘Er werd wat afgelachen!’, zei de regisseur.
De regisseur zei: ‘Ook tijdens de generale repetitie is alles even belangrijk.’
Hoe ik de beeldengalerij met behulp van doofstommenjargon zou moeten inrichten was mij totaal onduidelijk. Ik bestudeerde boeken over gebaren, plakte mijn mondholte met pleisters af en liep lucht happend heen en weer.
De regisseur was woedend. ‘Gebruik je verstand’, riep hij, ‘je bent niet de eerste de beste acteur die een doofstomme nadoet. Je bent Rousseau. De Rousseau van de geschiedenis! Zeker weer in Beckett zitten lezen, hè!! Je denkt zeker dat we hier een beetje de laatste nieuwtjes over de achttiende eeuw aan het publiek doorgeven. Eén ding willen we hier op de planken: gevoel en verbeelding!!’
De regisseur liet aan de gevel van het theater in neonletters de volgende tekst aanbrengen: ik verlang naar de achttiende eeuw.
De zus van de regisseur slaagde er een week voor de première in een rauw ei een halve minuut op haar dij te laten rusten. Als tegenprestatie beloofde ik haar een video-opname met geluid van onze paring te laten maken.
De voorstelling bestond tenslotte uit de volgende scènes: drie maaltijden, vier pogingen de beeldengalerij in te richten, een natuurkunde-proef, een kalkscène, een schilderles bij de botanicus en de dood van Madame De V.
Ik was bang dat de achttiende eeuw na afloop van de voorstelling opnieuw zou kunnen worden samengevat.
De speelster van Madame De V. vond het jammer dat de scène waarin Rousseau zijn verloren gewaande moeder terugvindt niet werd uitgevoerd. We waren volgens haar eigenlijk helemaal geen toneelspelers, maar een soort vertegenwoordigers van een vergeten eeuw.
De regisseur probeerde met behulp van een maquette de voorstelling alsnog ook voor haar in het juiste licht te plaatsen.
De muziekband bevatte branding-geluid met vogels. ‘Dat zet de mensen aan het denken’, zei de regisseur.
Ik beweerde dat Rousseau's leven had bestaan uit een aaneenschakeling van vernederingen en exhibitionisme. Ik had dat opgemaakt uit een paar van zijn in Zuid-Amerika uitgegeven brieven.
De regisseur zei: ‘Toneel is voor jullie blijkbaar een soort koektrommel. Alles altijd maar terugbrengen tot vernederingen, klappen van vader en moeder en een slecht gebit. Meer heeft het publiek wat jullie betreft niet nodig.’
Ik nam mij voor mijn rol op de première toch een paar vernederende trekjes mee te geven. Ik was de regisseur niet!
De zus van de regisseur beloofde vijf keer per dag hoofdzakelijk eiwitrijk voedsel te eten, wanneer ik haar slaapkamer op de meest ongelegen momenten zou binnenstormen.
Ik kreeg steeds meer de indruk dat de regisseur alleen mijn bleekheid van belang achtte voor mijn rol. Voor de rest kon het hem geen fluit schelen.
| |
| |
Achttiende-eeuwse beeldengalerijen bevatten volgens de regisseur meestal beelden van Venus en Adonis. Waren ze in huiskamers geplaatst, dan riepen ze allerlei mythologische associaties op, die volgens hem een hele beeldenindustrie draaiende hielden. Veel achttiende-eeuwers zagen de mythologie als een ritueel waarbinnen je de geschiedenis altijd weer opnieuw kon herdenken. Tuinen bevatten vrijwel altijd beeldengalerijen. Veel landbouwgebieden waren achteraf gemakkelijk te interpreteren als beeldengalerij.
In de la van de regisseur lag een stuk kalk dat heel goed gebruikt kon worden om mijn stem te verlagen.
De eetscènes bevatten spijzen die door de regisseur eigenhandig waren ingekleurd.
Na de eerste generale repetitie stelden wij een programmaboekje op. De regisseur wilde een synopsis van ‘Rousseau’ geven met een realistische voorstelling van zaken. De speelster van Madame De V. leek het beter de nadruk te leggen op het reilen en zeilen van de achttiende eeuw.
In 250 woorden gaven we uiteindelijk aan hoe Rousseau als exponent van de achttiende eeuw tegen wil en dank kon worden opgevat, maar dat hij evengoed een mens van vlees en bloed was geweest: ‘(...) een musicoloog van de bovenste plank die het liefste doof was’.
De regisseur zei: ‘Ik richt de geschiedenis opnieuw in. Ik doe dat niet volgens de narratieve methode, zoals die in de geschiedwetenschap gebruikelijk is, maar volgens een oude achttiende-eeuwse traditie. Die van het plaatjesboek met samenvattingen.’
Naarmate de première dichterbij kwam vertelde de regisseur steeds meer over het leven van Rousseau. ‘Hij was iemand die probeerde geen visie te hebben’, zei hij. ‘Dat viel in de achttiende eeuw niet mee. Iedereen had wel een visie. Rousseau zweeg vaak tijdens maaltijden in de hogere kringen, omdat hij bang was zijn visie te zijn vergeten. In onze voorstelling moet het ontbreken van een visie vooral tijdens de maaltijd-scènes zichtbaar worden.’
Soms at de zus van de regisseur op de tribune gezellig met ons mee.
Ik had zelf niet zo'n enorme behoefte aan beelden als de regisseur. De Romantiek was tenslotte ook vanzelf aangebroken.
Rousseau's nieuwe muziekschrift, dat later onbruikbaar bleek omdat je er geen accenten mee aan kon geven en de waarde van de noten er niet mee te onderscheiden was, bleek heel goed bruikbaar voor de inrichting van de galerij. Het zag er uiteindelijk als volgt uit: ik als Rousseau in de weer met verfkwasten, kartonnen dozen en koekblikken en tegelijkertijd op
| |
| |
de muziekstandaards het ingekleurde notenpapier.
In een vooraankondiging van het theater noemde de regisseur de autobiografie van Rousseau een meesterwerk vol schijnrationalisaties, pathologie, naïviteit en nauwelijks verhulde schizofrenie.
Hij voegde er doodleuk aan toe dat Rousseau zelf nooit een beeldengalerij had ingericht.
De regisseur verweet me vlak voor de première te veel bezig te zijn met het formuleren van eigen visies, of gebrek daaraan. Vanuit een bovenraam van het theater riep hij me na dat ik alleen maar bleek hoefde te zijn. ‘Laat het al of niet hebben van een visie maar aan mij over’, schreeuwde hij nog.
Voor de zekerheid schreef de regisseur een brief, die tijdens het Rousseau-jaar in Frankrijk van pas zou kunnen komen. Hij pleitte erin af te zien van een chronologisch overzicht van Rousseau's leven. ‘Dat zou het mogelijk maken zijn leven samen te vatten’, stelde hij.
De regisseur droeg ons nog voor de première op een essay van minimaal 700 woorden te schrijven over de betekenis van de moderne filosofie in ons leven. De speler van de huisknecht schreef onder andere: ‘De moderne filosofie heeft vooral mijn natuurgevoel een nieuwe impuls gegeven. Daarnaast is de moderne filosofie met al zijn betekenisoverlappingen precies op tijd in mijn leven terecht gekomen: ik was er echt aan toe.’
Ik schreef: ‘Ik ben zeker niet tegen de moderne filosofie.’
De speelster van Madame De V. gaf een overzicht van haar houding ten opzichte van de oudere filosofie. ‘Daar legde men nooit eens twee teksten naast elkaar’, stelde zij. Vervolgens schreef zij: ‘Veel heb ik aan mijn ouders te danken, die de moderne filosofie een goed hart toedroegen.’
Iemand zei te hopen dat ik een goede Rousseau zou zijn.
De regisseur zei: ‘Onze voorstelling bevat weinig visies. En dat is maar goed ook! We voeren nu eenmaal niet een nieuwsuitzending van het anp op.’
Ik dacht aan de regisseur als iemand die beelden en verhalen niet langer van elkaar wilde onderscheiden. Hij was eerder geschiedschrijver dan regisseur. Zijn eerdere verontwaardiging over de achttiende eeuw was omgezet in verlangen er naar.
De laatste eetscène vond plaats in de beeldengalerij. Wij zaten aan een tafel, terwijl uit de lucht een zachte poederregen ons langzaam bedekte. We moesten langzamerhand ophouden met eten en kijken alsof we ons bespied voelden.
De regisseur noemde het sokkelprobleem het belangrijkste probleem van de twintigste-eeuwse kunst. Wij schoten daar verder weinig mee op.
Als er iemand mooi over de achttiende eeuw kon vertellen was de regisseur het wel.
De avond voor de première plaatste de regisseur onze uitvoering in een filosofisch kader. Zonder dat wij het wisten zouden wij de filosofie tijdens onze voorstelling aan een nieuwe discussie helpen.
De regisseur zei: ‘Het beste is vragenstellers over deze discussie gelijk te geven.’
De regisseur zei: ‘Jullie moeten tijdens de voorstelling al je aandacht over alle objecten tegelijk verdelen. Zo verging het Rousseau ook.’
De zus van de regisseur gaf alle spelers van ‘Rousseau’ een afbeelding cadeau van een schrijversfamilie uit de achttiende eeuw, die druk bezig was een boek in te kleuren.
Een paar uur voor de première bezweek de dierentemmersmachine.
Iemand zei na de première Rousseau te beschouwen als een metafoor van een moderne Tijl Uilenspiegel zonder leuke gebeurtenissen. De hilarische momenten in de voorstelling werden door hem opgevat als
| |
| |
momenten die de breuken in de achttiende eeuw weergaven.
De regisseur zei: ‘Volgens mij is Rousseau doodgewoon iemand die ineens het plan heeft botanicus te worden.’
De speelster van Madame De V. vergat tijdens de laatste scène haar mondholte met pleisters af te plakken.
In de moderne filosofie speelde volgens een toeschouwer het werk van Rousseau geen rol van betekenis. Af en toe een voetnoot en een anecdote over indianen, die aan lager wal waren geraakt.
De regisseur zei: ‘De musicoloog, huisknecht, dierentemmer en botanicus Rousseau is veel belangrijker voor mijn verlangen naar de achttiende eeuw dan de filosoof.’
De regisseur meende met de scène waarin we kalk van een bord aten, terwijl wit poeder langzaam op ons neerdaalde, de Romantiek voorgoed de das te hebben omgedaan.
De regisseur vond dat wij genoegen moesten nemen met de achttiende eeuw. ‘Een andere is er nu eenmaal niet’, zei hij.
Ik slaagde er niet in het sokkelprobleem te verbinden met de pogingen van de regisseur ons van de onbelangrijkheid van de achttiende eeuw te overtuigen. Ik hield het erop dat het aanhoudende gepraat over de
inkleuring van plaatjesboeken door achttiende-eeuwse drukkersgezinnen de verbindende schakel met het sokkelprobleem vormde. Ver kon ik er niet naast zitten.
Na afloop van de eerste voorstelling zei de regisseur dat de scène waarin Rousseau een hapje mee at met een paar kluizenaars kon worden weggelaten.
Eén van mijn teksten luidde: ‘Aan tafel, aan tafel. Ik kom aan tafel. Mensen ga aan tafel. Ik moet de tafel opschilderen voordat we kunnen eten.’
Iemand zei na afloop van de eerste voorstelling dat Rousseau goed overeind was gebleven temidden van alle achttiende-eeuwse symbolen. Ik legde uit dat er geen symbool uit de achttiende eeuw op het podium te zien was geweest. Hoogstens een zeker verlangen naar die symbolen.
Dit had de regisseur er in ieder geval goed ingehamerd.
De speelster van Madame De V. zei tegen kennissen dat Rousseau in de negentiende eeuw heel goed een kleine zwerver had kunnen zijn, die samen met een beroemde zanger, een paar hondjes en een leuk aapje langs Franse dorpen en steden trok.
Af en toe kreeg ik tijdens de voorstelling het gevoel in een winkel tussen toonbanken te zijn neergezet. Vooral als ik de regisseur niet kon zien. Ik voelde me een verkoper die er voor pleit de toonbanken iets te
| |
| |
verhogen, omdat het publiek nu eenmaal liever iets koopt bij mensen die kleiner lijken dan zij zelf.
De zus van de regisseur stelde voor na de voorstelling nog ergens een hapje te gaan eten.
Op weg naar de uitgang besprak het publiek hoofdzakelijk de ingenieuze beeldengalerij. Vrijwel niemand had er een triomfpoort in kunnen herkennen. Ik bij nader inzien ook niet.
De regisseur verweet me dat ik in mijn rol te veel de filosoof die zich liet vernederen liet doorschemeren, terwijl ik alles van nature meehad om de botanicus, musicoloog en dierentemmer te kunnen benadrukken.
Het was volgens de regisseur in filosofische kringen gebruikelijk elkaar bij voorbaat gelijk te geven. Te bespreken viel er in principe toch niet al te veel meer. Alles van de achttiende eeuw wat er in zat, meenden filosofen er al uit te hebben gehaald.
In de pauze van de eerste voorstelling vergeleken we de achttiende eeuw met elkaar. Die van de regisseur was er een van familietaferelen, kleurplaatjes, transformaties en gebrek aan belangrijkheid. Die van de speelster van Madame De V. was er een van triomfpoorten, uitrusten van lange wandelingen en boeken waarin iedereen zijn naam kon laten afdrukken. De speler van de huisknecht kwam weer op de proppen met neerdwarrelende watten uit kussenslopen. Ik was die van mij vergeten.
Ik kreeg steeds meer het idee dat het enthousiasme van de regisseur voor de achttiende eeuw in feite een enthousiasme voor van alles en nog wat was.
Het lukte me niet mijn stem tijdens de voorstelling in totaal 2 octaven te laten dalen. Hoeveel happen kalkpoeder ik ook nam.
Na afloop van de voorstelling veegden wij het poeder van onze lichamen.
De regisseur geloofde heilig in de botaniseerdwang en doofheid van Rousseau. Ook na de voorstelling sloofde hij zich uit ons van de echtheid ervan te overtuigen. Volgens hem lieten de autobiografische geschriften van Rousseau er absoluut geen twijfel over bestaan.
Uiteindelijk zou van ‘Rousseau’ volgens de regisseur het volgende overblijven: een beeldengalerij met wat lichtjes, een eetscène met kalk, acteurs die steeds lager praatten, een verteller en een hoop heen en weer geloop over een podium dat als opschrift ‘De Achttiende Eeuw’ had meegekregen. Joop van der Ende zou er wel iets in zien.
Wat de achttiende eeuw was, werd door de regisseur bepaald.
De regisseur vond tijdens een nabespreking met de pers niet, dat er in onze tijd nog veel was dat aan de achttiende eeuw deed denken. Hij zag in ‘Rousseau’ beslist geen mogelijkheden een rage te ontketenen over de achttiende eeuw.
‘We maakten in “Rousseau” een kijkdoos die gericht was op de achttiende eeuw’, zei hij, ‘maar we leverden geen interpretatie daarvan. Dat zou ook niet meevallen zonder al die visies die het publiek nu eenmaal heeft! We gebruikten in “Rousseau” de achttiende eeuw als metafoor van verlangen. De negentiende eeuw is daarvoor een stuk minder geschikt.’
De regisseur noemde ‘Rousseau’ achteraf een toneelstuk zonder gebruiksaanwijzing.
Voordat ik Rousseau speelde was ik een acteur, die zichzelf niet in beelden uitdrukte. Ik beschouwde mijn tekst absoluut niet als een voorwerp dat er erg mooi uit zou zien als het zichtbaar was.
Het liefste speelde ik geen personages die de hele tijd op ongelegen momenten tevoorschijn moesten komen.
Ik had geen visie op Rousseau. Ik droeg schoenen en ik was bleek. Ik liet mijn stem in de loop van de voorstelling flink dalen. Daar was het volgens de regisseur allemaal om begonnen.
|
|