De Revisor. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||||||||||
Herman Stevens
| |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
schemert wel wat erotiek door, namelijk dat Jeanne van Schaik spoedig merkte niet het doelwit van Vestdijks verlangens te zijn, en dat hij degene was die de erotomane sprookjes vertelde, wanneer de kinderen in huis naar bed waren en het werk aan De redding van Fré Bolderhey gedaan. Want dat boek schrijft hij bij Jeanne op de keukentafel. Om Henriëtte van Eyk te veroveren. De schandalen een sleutelroman? Het ligt eraan wat je een sleutelroman noemt. Ik denk dan aan Point counter point, Vincent Haman of Onder professoren, waar na verandering van de eigennamen een compleet milieu (dikwijls een clique) wordt geportretteerd. En ontmaskerd. Want terwijl de roman à clef van het ancien régime werd geschreven voor de aardigheid - adellijke herders en herdersmeisjes met satijnen keursjes - is de moderne sleutelroman moralistisch. Dankzij de maskerade kan de auteur duchtig uitpakken. In De schandalen heeft de schildering van het Net wel iets van de moralistische satire, maar zoals gezegd schiet Vestdijk hier zijn doel voorbij. Wie gelooft in een Mary van der Waerden die als een bijenkoningin van de kunst-en-societyjournalistiek tegen een vorstelijk salaris jaren op het reservebankje wordt gehouden? En zo zondigt Vestdijk voortdurend tegen de regels van de sleutelroman. Het concept vermeldt de naam van Geert van Oorschot, met wie de auteur een appeltje te schillen had. Maar als hij dit wilde doen onder het oog van de meesleutelende lezer had hij hem tenminste zijn flamboyante strik moeten geven. Zoals de aantekening in manuscript reeds vermeldt, ontbreekt het hier aan een essentieel element: de herkenbaarheid. Niet dat Vestdijk nooit een sleutelroman heeft geschreven: de reeks Anton Wachterromans voldoet goed aan de verwachtingen die men van dit genre heeft. Anagrammen als Lahringen voor Harlingen. De parade van herkenbaar vermomde jeugdvrienden, studiegenoten en professoren. Deze romans staan bekend als Vestdijks autobiografie, maar veel van zijn fictie is autobiografisch van oorsprong, en het lijkt me beter als we van De schandalen niet meer verwachten dan het kan geven. Neem De dokter en het lichte meisje: Vestdijk heeft als materiaal een gebeurtenis van bijna twintig jaar terug en laat zijn verbeelding gaan. Geen sleutelroman, zelfs geen zuivere autobiografie. Zo ook De schandalen. Maar de meeste overeenkomst vertoont deze roman met Else Böhler, Duits dienstmeisje. Hier worden gebeurtenissen uit Vestdijks leven verwerkt die amper tot het verleden behoren. De eerste lezers zal dit niet zijn ontgaan, want de liefdesgeschiedenis is verweven met feiten die men in de kranten vond: beurskrach, Naziduitsland en Van der Lubbe. Straatrumoer dat zeker iets doet met de manier waarop men een boek leest. Maar voor Vestdijk gaat het om emotioneel rumoer dat er, hangen of wurgen, uit moet. Het moet snel verleden worden. Zo mag het verhaal dan wel de redding zijn, maar de redding zit niet in het verhaal. Vandaar de chaotische schriftuur, de hysterie aan het slot. In beide romans vindt de held tenslotte de dood.
Nu was reeds voor Van Amerongens onthullingen bekend dat Vestdijk met De schandalen een verwarrende episode in zijn leven van zich afschreef. In 1948 - het jaar dat hij bijna met Henriëtte van Eyk was getrouwd - had Vestdijk zich het hoofd op hol laten brengen door een vrouw die hij via A. Roland Holst had leren kennen. Deze vrouw, evenals de dichter van aanzienlijke familie, briljant en hoogst aantrekkelijk, moest op Vestdijk wel een verpletterende indruk maken. Zeker toen ze haar toenaderingspogingen zo ver doordreef dat ze haar intrek nam in een huis tegenover het zijne. Nu woonde Vestdijk daar niet alleen. Sinds 1935 was Ans Koster zijn levensgezelllin. Aanvankelijk waren ze niet in het huwelijk getreden omdat zij daarmee een weduwenpensioen zou verbeuren. Maar in de periode direct na de oorlog lijkt Vestdijk op zoek te gaan naar een nieuwe partner, waarbij Ans Koster vanzelf de rol toevalt van huishoudster, die ‘een machientje liet draaien, waardoor hij kon werken.’ Dit zijn de woorden van Henriëtte van Eyk, bij wie Vestdijk toentertijd eens in de twee weken met een koffertje voor de deur stond. Was dit al een zenuwslopende situatie voor een vrouw die zich soms gereduceerd zag tot een machientje, met een rivale aan de overkant van de laan moet het niet makkelijker zijn geweest. Gregoor en andere mannenvrienden van Vestdijk willen wel eens melding maken van het niveauverschil tussen de meester en zijn ‘compagne’, en van haar jaloerse trekjes, maar zulke buitenechtelijke oordelen zijn altijd net mis. In De schandalen verwerkt Vestdijk niet alleen een ontspoord liefdeleven, maar legt hij ook rekenschap af van zijn schuldgevoelens jegens Ans Koster. Met de drie centrale figuren - Emy Crammacher, de schilder Willem Wegener en zijn asthmatische vrouw Ank - is de sleutel van De schandalen uitgeput. Zo mag de figuur waarmee de roman opent, kunsteriticus Huuske, dan wel zijn gemodelleerd op Johan van der Woude, recensent voor Vrij Nederland, maar deze zwakkeling in een krachtlichaam is niettemin een type dat men in veel van Vestdijks romans ziet rondstappen. Terwijl men bij Emy en Ank de indruk krijgt dat Vestdijk zich uitzonderlijk heeft ingespannen om iemand anders in zijn omgeving te begrijpen, is Huuske vooral een product van de verbeelding en als zodanig een afsplitsing van de auteur. Van Amerongen, die de roman wenst te lezen als een bron van feitelijke informatie, volgt een dwaalspoor. De consequentie daarvan zou immers zijn dat iemand als Van der Woude inderdaad verkocht was aan het Net - hetgeen evident niet het geval was. Een jaar tevoren droeg Vestdijk zijn Essays in duodecimo op aan Van der Woude. Hetzelfde geldt voor Jeanne van Schaik; Vestdijk had niet de minste reden haar zwart te maken. Ze schreef toneelcritieken voor de Groene Amsterdammer; heel wat anders dan schimmige intriges in de schaduw van de Telegraaf. Verder beoordeelt Van Amerongen de roman op gronden die er weinig toe doen: na een paar grappen over de houterige dialoog werpt hij zich vooral op de dingen die niet in het boek zijn terecht gekomen maar in het Letterkundig Museum. ‘De schandalen wint door haar sleutelkarakter aan belang [...]. Het boek moge literair niet zo belangrijk zijn, het markeert wel een belangrijke fase in het leven van de auteur.’ Via frasen als ‘adellijke vamp’ komen we dan op de beste reden om De schandalen te lezen: het oogt chiquer dan Privé. Bij Knuvelders recensie bleef de vraag open wie diegenen zijn die Vestdijk ‘ambtshalve’ zouden moeten lezen. Geen journalisten, vermoed ik, die happig zijn op de kortste weg naar de krant. | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
In zijn herinneringen aan Vestdijk heeft Nol Gregoor, die trouwens eveneens op een steenworp afstand van de auteur woonde, genoteerd hoe zij eens fantaseerden over de ideale geliefde. Vestdijks versie: ‘Op een dag zou hij zijn tuinhekje zien opengaan en een vrouw zou op zijn huis toelopen, een boeket bloemen in de hand. Ze zou aanbellen en Ans zou opendoen en zeggen dat meneer Vestdijk werkte en niet te spreken was. De vrouw zou antwoorden dat ze [...] alleen gekomen was om de bloemen af te geven met de mededeling dat ze hem geschonken waren door een bewonderaarster. Daarna zou ze weer weggaan [...]. Ik zei niets en na een ogenblik stilte ging Vestdijk verder: dat is natuurlijk dan maar het begin, ik moet haar terugzien, die vrouw is van mij gaan houden. Er moet dan iets gaan gebeuren [...]’ In die laatste woorden neemt de romancier het roer over van het kind dat zich Doornroosje waant. En die roman had hij al geschreven: De schandalen. Daar wordt kunstcriticus Huuske uit zijn werk gehaald - we zien een aardig staaltje van het soort artikel dat hij in elkaar flanst - door een jongedame die hem zonder pourparlers uitnodigt op het buiten van haar vader, professor Crammacher. Hij verzamelt interessante mensen. In haar woorden klinkt het sprookjesachtige van deze uitnodiging door: ‘ik heb nog geen Engels boek gelezen, waarin niet een Engelsman een tandenborstel meenam’ (p. 20). Het begin van een stormachtige romance? Tijdens de autorit vraagt Huuske zich af wat te doen als ze zijn hand op haar boezem zou drukken. Wat dat betreft maakt hij zich nodeloos zorgen - maar er moet iets gaan gebeuren. Een anticlimax: de auto krijgt een klapband, en de laatste kilometer wordt lopend afgelegd. Eenmaal op het terrein van het buiten raakt Huuske het spoor bijster. Hij klopt bij een willekeurige woning aan om de weg te vragen en maakt kennis met kunstschilder Wegener. Deze verdient zijn brood door de adel van de streek te portretteren, maar daarnaast schildert hij voor zichzelf aan werk van veel serieuzer gehalte. Huuske hoeft van dit schaduwoeuvre maar één doek te zien - getiteld ‘de Laster’ - om van zijn geniaal talent overtuigd te zijn. Hij belooft zich voor dit werk in te zetten, en zodra hij eindelijk bij de Crammachers aankomt, vestigt hij hun aandacht op de nabijheid van deze kunstenaar. Geen reactie.
Een merkwaardige familie, de Grammachers. Hoewel Vestdijk de modellen uit diverse windstreken heeft vertonen ze één duidelijk familietrek: achter de emotionele valschermkunsten waarmee Emy zich in Huuskes leven dropt, gaat dezelfde adembenemende onverschilligheid schuil als achter de hoffelijkheid van de oude generatie CrammacherGa naar eindnoot2. De mensen die Emy voor haar vader ronselt, worden onthaald op een professoraal betoog dat nergens strookt met hun eigen interessen en tenslotte krijgen ze een verouderde brochure mee naar huis. Al moeten we er rekening mee houden dat Huuske, met wie we een dergelijke audiënte meemaken, intellectueel niet bepaald een hoogvlieger is. Op iedere lezer maakt De schandalen een chaotische indruk. Men wordt niet alleen op Faulknereske wijze tussen de mensen geworpen - familieverhoudingen zijn onduidelijk, menigeen draagt naast een dubbele naam ook nog een of twee bijnaampjes, er wordt een idioot mengsel van Nederlands en Engels gesproken en op het buiten is het goed verdwalen - maar ook Huuskes onderhoud met de professor lijkt te zijn bedoeld om de lezer zand in de ogen te strooien. Huuske kan er tenminste geen touw aan vastknopen. De emeritus houdt zich sinds de oorlog bezig met de invloed van angst en pijn op de mens. Relevant onderzoek, want De schandalen speelt weliswaar na de oorlog, maar evengoed voor de oorlog. De radio is ‘een hoos van oorlog uit onbekende streken.’ Borrelpraat gaat over Korea en de Russen die eraan komen. Straatrumoer. We zijn in het hart van de koude oorlog, en men moet zich harden voor de holocaust, meent Crammacher. Zijn oogmerk is ethisch: de menselijke waardigheid. ‘Pijn doet de mens krom staan, en dan is het uit met de waardigheid’ (60). Dit is allemaal vrij helder, maar vervolgens verduistert hij zijn stelling met een voorbeeld uit het laboratorium. Algenweefsel dat wordt getracteerd op chemische pesterijtjes gaat vreemd gedrag vertonen. Verdikking van de celwand, de celdeling stopt, plasma wordt uitgestoten. Huuske oppert dat het weefsel een poging doet de geslachtelijke voortplanting meester te worden - hij heeft wel eens een boekje over het onderwerp gelezen. Een dergelijke bliksemevolutie wijst de professor echter van de hand. Niet zozeer omdat zoiets onmogelijk zou zijn, maar omdat dergelijke mutaties onwaardig zijn. Ten overvloede noemt Cammacher dit experiment ‘het algenschandaal’, maar het spreekt vanzelf dat de lezer niet voor niets op dit exposé wordt vergast. Of het een elegante manier van doen is, is een tweede, maar in Vestdijks romans wordt altijd ergens het verhaal onderbroken voor een droom, een schilderij, of, zoals hier, een theoretisch betoog, waarin men een sleutel kan vermoeden. Sleutel ditmaal tot de ideeën waarop de roman is gebouwd. Ik blijf nog even in Crammachers studeerkamer: het eerste dat Huuske opvalt is dat de emeritus hinkt en dat zijn houding wat krom is, ‘gevolg van veel en laat lezen.’ Zo krijgt men te verstaan dat de professor zelf is aangetast door pijn en angst. Dit wordt bevestigd door het laatste wat Huuske ziet, ‘in een donkere hoek naast de boekenkast’: een geraamte met nogal wat mankementen, zoals ontbrekende vingerkootjes. We weten ook dat het landgoed dreigt te worden verkocht, met inbegrip van het Tuinhuis waar de Crammachers dankzij ‘tante Soezie’ mogen wonen. Men stelt alles in het werk om enerzijds deze tante (adellijke tak van de familie) te paaien en anderzijds Emy te koppelen aan neef Leslie (rijke Amerikaanse tak), opdat het landgoed in de familie blijft. Maar vooral omdat de professor een ontmanteling van zijn bibliotheek niet zou overleven. Zo wordt Crammachers theorie ontkracht voor en door degene die haar opstelde. Hij is het zwakste lid van de familie; om hem te ontzien begaat men menige onwaardigheid. Hij ziet het niet, en dat maakt hem ondanks alles een toonbeeld van patricische dignitas. Die echter wel haar langste tijd heeft gehad: wanneer Huuske uit het raam kijkt ziet hij wat een puinhoop het landgoed is. De oorlog heeft nogal wat verwoestingen aangericht. De manier waarop de oude professor vasthoudt aan één levensvorm en alleen die waardig acht is een krampachtige ontkenning van het aanpassingsvermogen dat elk organisme bezit. Hij is even incompleet als het anatomisch geraamte. | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
Dignitas: Latijn met geschiedenis. Tegen de tijd van de Renaissance kon dit woord gewoon ‘wezen’ betekenen, getuige een boektitel van Pico della Mirandola - althans zo lees ik het. De waardigheid van de mens ligt in de grond van zijn bestaan. Een opvatting die Crammachers stamvader Plato zou bestrijden. Voor deze professoren is het bestaan zonder de bovenbouw van schone cultuur niet meer dan dat van een beest. Welnu, zulke waardige beesten hebben na de wonderen van oorlog en vrede hun toevlucht genomen tot het landgoed van tante Soezie. Wanneer Huuske 's ochtends met mevrouw Crammacher en de dochters op de koffie wacht, komt een sjofele oude heer zich aan de kachel warmen. Hij luistert naar de naam Pikol, is gehuisvest in wat men de rotswoning noemt, en heet eigenlijk Vaarsbergen van Eerde. En dan is er baron van Diedenstein. ‘Dido’. Geruïneerd door de oorlog is hij op last van de burgemeester gepoot in een burgerhuisje waar hij zich warmt aan de dito dochter van de buren. Beide aristocraten ‘grabbelen’ graag, zoals Emy het noemt: ‘twee alleraardigste knorrende zwijnen, die niet praatten en dachten, alleen maar deden, totdat zij ze zo krachtig om de poten had geslagen dat zij krijsend en zich bevuilend waren afgetrokken’ (83). Deze handtastelijkheden hebben door hun onbeschaamheid hun eigen dignitas. Ook in de haveloze betekenis die ik er zoëven aan gaf: het is een kaal bestaan dat Pikol leidt in zijn spelonk en Emy ‘wist dat de oude heren er alleen het leven bij hielden door haar onbeduidende toegeeflijkheid’ (130). Zo onbeduidend zijn Emy's lokkende blikken trouwens niet: de flirt maakt een vitaal deel uit van haar bestaan. Iedere vrouw flirt, verklaart Emy, in een passage die Vestdijk bij nader inzien liet vervallen om het niet te moeilijk te maken (Emy is in een ‘anti-intellectualistische’ periode). Of omdat het gewoon niet klopt: de twee andere dochters Crammacher flirten geen minuut. Emy daarentegen kan het geen minuut laten. Een collega van Huuske die ook eens te gast is geweest op het buiten noemt Emy ‘het beest met de 58 borsten’. Nu is de dochter van de professor een opulente verschijning, maar men hoeft geen kunstkenner te zijn om te zien dat hier naar het legendarische beeld van Artemis te Ephese wordt verwezen. Wulpse Emy een evenknie van de kuise godin? Dit wordt minder vreemd als men denkt aan jagers als Aktaion die met hun leven betaalden om Artemis te zien baden. Gluurders en grabbelaars. Uit haar ontbonden huwelijk mag Emy dan wel een dochter hebben, ze beschouwt zichzelf nog als maagd. Flirt of geen flirt, ze gaat nooit verder dan een zeker punt: ‘Ja, die sukkels zouden daar ineens met een gefingeerd hijgje [...] de prijs veroveren, die ik maar eens geef in mijn leven, en die ik aan die drie, echtgenoot of niet, wezenlijk niet gegeven heb’ (147). Niettemin blijft het vreemd dat deze Doornse Artemis in gezelschap altijd haar rok wat optrekt. Getuige de vele borsten was het antieke beeld echter alleen in naam aan Artemis gewijd, maar eigenlijk opgericht voor een Oosterse vruchtbaarheidsgodin die met strengen dadels werd gekranst (zoals de druiventros-borsten in het Hooglied). Zo wordt met deze godin die niet is waar ze voor staat Emy's tover goed getroffen: ze heeft de weelde van een rijpe vrouw, maar haar paradoxale maagdelijkheid wekt nog sterker begeerten op. ‘Ze zijn blij als ze me zien,’ voert Emy-flirt tot haar verdediging aan. En ze is zich er heel goed van bewust hoe men haar ziet: blozend, grootogig, lokkend en wat dies meer zij. Emy leeft bij gratie van het feit dat men naar haar kijkt, en graag. Critici hebben gereageerd met hun troefkaart van onwaarschijnlijkheid: deze vrouw is een verzinsel. Ze overtuigt niet. De recensent die meent dat een vrouw van misschien 40 jaar niet zoveel succes bij de mannen kan oogsten zal ik in een voetnoot onderduwen, maar is de critiek van ‘kan niet’ meestal niet terug te voeren op ‘ken ik niet’?Ga naar eindnoot3 Niemand heeft geprotesteerd tegen het personage Ina Damman - een wezentje dat we alleen van de buitenkant zien - en iedereen verzucht dat hij wel eens zoiets heeft meegemaakt. Nu worden wij in De schandalen van Emy's gedachten steeds op de hoogte gehouden: meermaals poogt ze zich voor haar aanbidders te rechtvaardigen. ‘Zich’ wil zeggen: haar gedrag. De binnenkant komt na de buitenkant. Nu is het al de vraag of een klassiek romancier, wiens karakters iets doen, ooit anders zal werken, maar in Emy's geval gaat er een onmiskenbare fascinatie uit van de buitenkant. Natuurlijk, ze is een vrouw, wat meer is dan de auteur kan zeggen, maar dit is een speciale vrouw. Alle gulle poezeligheid ten spijt is Emy een sterke vrouw die weinig van haar innerlijk prijsgeeft. Niet dat de heren geen pogingen doen door deze buitenkant heen te dringen. Het maagdelijk vruchtbaarheidssymbool roept grote ijver op. Liefdesverklaringen dienen als breekijzers, en daarom heeft ze liever een grabbelaar als Pikol, wiens handtastelijkheden minder om het lijf hebben. ‘Liefde is een woord,’ zegt ze, wanneer Wegener haar zijn liefde verklaart, om onder dit voorbehoud hem het woord te schenken. Hetzelfde gebeurt eerder met Huuske, wie het duizelde bij haar spel van uitdagen en terugtrekken. ‘Zij wilde liefde, ter ere van de allesoverheersende liefde voor zichzelf,’ leest hij af aan haar gezicht (75). Emy denkt er anders over. Zij maakt de mensen blij. Haar geflirt heeft nog nooit iemand verdriet gedaan, en ze kan zich dan ook niet voorstellen dat een van haar ridders en aanbidders zich van haar zou afkeren. Dat past niet in haar ideeën, die ze eens veraanschouwelijkt had gezien in een ‘diamantharde’ sterrenhemel. ‘Toen had zij geweten nog nooit een fout te hebben begaan, tegenover zichzelf noch tegenover anderen. Zij alleen. Een lot, door niemand te begrijpen, om te lachen, om te huilen, was voor haar weggelegd. [...] God zou voor haar een uitzondering maken’ (132). Ook in moreel opzicht ziet Emy zichzelf als iemand van maagdelijke onschuld. Vaders liefste kind kan nooit iets fout doen. Het is maar één stap van deze zelfverheerlijking naar de wereld van Doornroosje. In een brief aan Henriëtte van Eyk fantaseert Vestdijk over het meisjesachtige dat hij in haar ziet: ‘In andere opzichten ben je volwassen genoeg, maar het meisje bleef onaangetast in je verborgen en is nooit tot vrouw gewekt, nooit.’ Hoe slaat men zichzelf tot ridder. Emy spreekt deze taal wanneer ze zegt de Prijs maar eens in haar leven te geven. ‘Een schone taak in het leven,’ mompelt Wegener, die zo weinig thuis is in meisjessprookjes dat het even duurt eer hij begrijpt dat hij het verder wel kan vergeten. Zulke idealen hebben meisjes. Een meisje van stand als Emy zal ze langer heel houden. Een voorrecht en een taak: | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
door iedereen bewonderd, moet zij wel voor iets bijzonders in de wieg zijn gelegd. Noblesse oblige. Van het begin tot het eind van het boek is zij in de weer om haar vader te helpen: interessante mensen naar het Tuinhuis lokken, studenten onder zijn venster het io vivat laten zingen, storende brieven achterhouden. Maar eens zal de prins op het witte paard verschijnen. De held die zij tot grote daden zal brengen. Haar echtgenoot had zijn intellectuele inslag gemeen met haar vader; er viel niet mee te praten. Monologen. Hij heeft niets in haar gewekt dan een ongezeglijk dochtertje, en zo komt dat Emy nu anti-intellectualiste is. Echt dom noemt ze zichzelf behaaglijk. Maar ondanks het emotioneel tumult dat ze aanricht heeft ze alle berekendheid van het corpsmeisje: wanneer Huuske pruilt kan ze hem nauwkeurig vertellen welke rang hij heeft op de schaal van haar liefde. Ze brengt haar kind eens mee op een sneeuwwandeling met Wegener, om te zien hoe het zal reageren. Keurig; maar ze wordt ijskoud van zijn gedrag. Die man heeft het niet - en dat voor een kunstenaar. Vestdijk mag Emy ten opzichte van het model minstens tien jaar hebben geflatteerd, niettemin loopt dit kroonprinsesje inmiddels tegen de veertig. Tot nog toe heeft vadertje tijd een uitzondering voor haar gemaakt, maar haar enkels zijn slank en hebben veel weelde te dragen. Soms heeft ze ‘het gevoel nooit ouder te zullen worden,’ en zolang kan de held wachten. Ze had zichzelf nog tien jaar gegeven. Haar vader zal het niet meer meemaken. Misschien wordt ze van een uitzondering wel een zonderling. Huuske ziet het donker in: ‘Deze [...] vrouw, begeerlijk voor zovelen, zou eindigen als briefschrijfster...’ (75). Tegen het einde ziet een dienstmeisje haar in het bos: de tranen ‘liepen niet over haar wangen, zo erg voorover zat ze’ (348). Al haar helden hebben tekort geschoten, hoezeer ze ook poogt hen op een hoger peil te brengen. Men heeft De schandalen vergeleken met Lady Chatterley's lover omdat Emy zich tenslotte geeft aan de tuinknecht. Dat klopt, maar Vestdijk hoefde hiervoor niet bij Lawrence te rade te gaan. Het dienstmeisjescomplex waar Vestdijk het patent op heeft, is hier omgedraaid; in Een alpenroman (1960) zou hij het weer een slag draaien. Dirk is niet de prins in de gedaante van een kikker, of wat er zoal mogelijk is in de sprookjeswereld, maar iemand aan wie nu juist niets valt te verbeteren. Wie voor een stuiver geboren is... De volmaaktheid van zijn eenvoud raakt haar zwakke plek. Die ligt waar het koude oog van het corpsmeisje niet reikt. Wanneer ze beseft verliefd te zijn moet ze zich inhouden niet ‘op de tafel te gaan dansen met de rokken omhoog, om de bruine radiokast aan stukken te trappen’, ‘zinnelijk en vernielziek’ (133). Het tijdperk van de rede, onder het mom van een meisjessprookje, is voorbij. Aan Dirk zal ze de Prijs geven, in haar volle glorie van vruchtbaarheidsgodin. Onder de blote hemel mag hij haar bevruchten: ‘De arme Dirk zou nooit een held worden, al was hij het in haar armen tot twee maal toe geweest [...].’ ‘Een boerenjongen als hij, gebaad in het lichaam der welhaast verjaagde meesteres, dat was niet iets dat alle dagen werd aangetroffen op een zich werktuiglijk bevuilende en zich te langzaam reinigende wereld’ (353).
Een zin met mythische dimensies. En een waardig slot aan de lotgevallen van een van Vestdijks aangrijpendste vrouwenfiguren. Het slot van de De schandalen laat echter nog één hoofdstuk lang op zich wachten, want tot nog toe ben ik voorbijgegaan aan de duistere helft van deze roman. De helft bevolkt door Emy's onvolmaakte helden. Het boek opent met een korte schermutseling tussen Emy en haar neef. Zoals altijd, of ze wil of niet, lonkt ze en Leslie verliest zijn zelfbeheersing. Een scène die zich enige malen zal herhalen tot het tijdens het tuinfeest uitloopt op een flinke vechtpartij. Het mag enigszins verbazen dat er op het verpauperde landgoed een tuinfeest wordt gehouden, maar het gaat hier om een pastorale in de koude oorlog. Vanouds is de pastorale het sprookje geweest van het herfstig paradijs, en ook in De schandalen dreigt van alle kanten duisternis, geweld en ontluistering. Het feest heet georganiseerd te zijn ter ere van de professor, maar de grootste eer wordt bewezen aan tante Soezie en aan Leslie. Het oude geld en het nieuwe. Tussen deze twee zal het snel beklonken zijn en dan kan hij zijn rechten van landheer jegens Emy doen gelden. Binnen de familie geldt Leslie als een held. In de oorlog heeft hij tegen Japan gevlogen en, neergehaald in de jungle, heeft hij met een pennemesje zijn blindedarmontsteking eigenhandig uit de wereld geholpen. Zoiets maakt een goede kans door professor Crammacher waardig gekeurd te worden, maar het schept ook een sinistere verwantschap met het geraamte in diens studeerkamer. En er ontbreekt meer aan Leslie dan een blindedarm: ziet men zijn broekspijpen, dan zou men niet denken dat er benen in zitten. Terwijl op het tuinfeest Huuske en zijn nieuwe liefde over de paden wandelen als in een tafereel van Watteau brengt de dans Emy en Leslie aan de rand van het terrein. Lesie is nu dronken genoeg om te zeggen wat hij verlangt. Zij is de enige die hem kan genezen van de impotentie die hij opdeed ‘in een van die onplezierige wentelingen boven afweergeschut waar je nooit meer uit schijnt te kunnen komen. Het zijn kraters. [...] Niemand heeft het gemerkt tot na de oorlog’ (228). Mars en Venus in één net gevangen. Als in Het stenen bruidsbed zijn oorlog en liefde elkaars metafoor. Maar in De schandalen is het geweld een jaloerse minnares. Geen overspel met de erotiek. Leslie beweert dat de Jappen het onvermogen lief te hebben in hem geschoten hebben, ‘omdat zij zelf [...] de vrouwen en de liefde haatten.’ Wie een paar Vestdijken leest, leert de personages wantrouwen wanneer zij zich verklaren. Voor mijn part heeft Leslie gelijk, maar men heeft niet de indruk dat hij voordien veel van de liefde hield. Een hoerenloper. Het is evengoed mogelijk dat deze geboren soldaat boven de Philippijnen een overdosis aan onplezierige wentelingen heeft gekregen, die hem de smaak heeft benomen in zelfs de meest onverschillige seks. Vrouwen? Liever een nieuwe oorlog, en de kogel, ‘which would charge me with my former virility’ (228). Leslie is een holle man die zich alleen met geweld staande houdt: ‘er was de witte kap van Ku Klux Klan, en de leegte daaronder, die geboren was uit alle leegten’ (91).
Het woord overdosis komt hier goed van pas, in verband met een andere diabolische held: de kunstintrigant Raoul d'Hondt. Roept Leslie's gezicht vergelijkingen op met de maskers van de Mayacultuur, d'Hondt zou men voor een | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
Chinees houden, met zijn spleetogen in een levenloos gezichtGa naar eindnoot4. Raoul gebruikt opium. Hij kent ook een esoterischer narcoticum, dat hij het liefdeskruid noemt, en wanneer hij Mary van der Waerden hiervan vertelt, voegt hij eraan toe dat het middel lang verborgen is gebleven omdat de Maya's er niets voor voelden. Die waren ‘te haatdragend voor iets anders dan dierlijke liefde’ (248)Ga naar eindnoot5. Welnu, bij het liefdeskruid gaat het om de meest hemelse liefde die men zich kan denken. Raoul vertelt van hallucinaties van een geliefde, de hartsgelieve, ‘die er is, en die jou bemint.’ Huiveringwekkend zijn de pijnen zodra men ontwaakt en het beeld van de engel weg is. Elke dosis is een overdosis. De meesten plegen meteen zelfmoord. Raoul heeft de heldenmoed gehad (en de opium) om deze folteringen te doorstaan. En sindsdien heeft hij niets meer voor enige vrouw gevoeld. Dit is natuurlijk een onzinnig verhaal, al kon men twintig jaar geleden, in de bloeitijd van de psychedelica, zulke verhalen in ieder park aanhoren. Maar waarom deze krul gedraaid aan een figuur die verder uitsluitend instrument is in het Net dat Wegener de ondergang bereidt? Het thema van de Ferne Geliebte - zo ver dat ze eigenlijk verzonnen is - duikt nog een keer op in De schandalen. Leslie, in de States kampend met zijn impotentie, kijkt een familiealbum in en ziet foto's van Emy, ‘and in less than a second I fell for you...’ (228). Zo schieten Mayapoppen als Leslie en Raoul hun vermogen lief te hebben uit zichzelf weg de verte in; daar is geen Japans afweergeschut voor nodig. En ook Huuske is gevoelig voor dit complex: sinds de lezing van professor Crammacher is hij verliefd. Haar naam weet hij niet eens. De Engelse freule, met wie hij op het tuinfeest zijn Sternstunde heeft, blijkt bij nader inzien een ander te zijn. Haar zuster? Dat doet er niet meer toe, want zodra de freule naar Engeland is teruggekeerd, wordt hij bang dat ze te hoog gegrepen is. Hij geeft het op, te meer omdat ze eigenlijk weer surrogaat is voor Emy, ook van nabij het onbereikbare ideaal. En Emy? Wanneer haar verweten wordt dat ze van niemand dan zichzelf houdt volgt een hele opsomming. Te beginnen met haar vader houdt ze nagenoeg van alle mannen die er zijn. Zit ze in de trein, dan is er de Italiaanse luitenant tegenover haar. Diens onbeschaamdheden beloont ze met een oorveeg. Emy begon, ergens voor aanvang van het verhaal, als een vrouw met sprookjes in het hoofd. Ze eindigt als de vrouw die afgerekend heeft met idealen van achter de regenboog. Inderdaad houdt ze het meest van zichzelf, en daarom kan ze haar liefde geven aan willekeurig wie ze dit waard acht. Mayamannen als Raoul en Leslie daarentegen haten zichzelf. Dat hebben ze aan hun middelpuntvliedend idealisme te wijten. Dit is wel iets om bij stil te staan, want Vestdijks werk heet in het teken te staan van de ideële liefde. Ina Damman. In de latere delen van de Wachterreeks heeft Anton achter de studieboeken hele gesprekken met een gedroomde Ina. Waarom het destijds misliep tussen hen. Daarom. Opdat het ook later niet meer goed zou lopen. Anton heeft geen liefdeskruid nodig om nooit meer alles voor een vrouw te kunnen voelen. Allemaal literatuur, dat I.D. complex, maar literatuur die genoeg mensen overkomt, ook die nooit een boek zullen schrijven. Onder degenen die wel boeken schrijven zijn er, geloof ik, vrij veel bij wie dit conflict tussen idee en werkelijkheid, eelt en ziel, een rol heeft gespeeld. Met het gevolg dat er veel Wachters rondlopen in de letteren. Een cirkel die zichzelf draaiend houdt, en waar men in ruil voor een gefaalde praktijk zichzelf op papier een aantal fijne eigenschappen cadeau doet: zachtaardigheid, inlevingsvermogen en wat dies meer zij. Een van de punten waar de meester uitblinkt boven de leerlingen is dat Vestdijk niet sentimenteel doet. Aan de praktijk kan men zich schroeien, aan de vorst van het ideaal kan men erger schade oplopen. In de figuren als Raoul - toch ook een kunstenaar - werkt Vestdijk de kille kanten uit van zijn idealisme.
Dè kunstenaar van de roman, Willem Wegener, draagt echter het meeste van deze problematiek. Ook Wegener is een kromme idealist. Zo tracht hij zijn normen aan Emy op te leggen: ze mag niet meer flirten, ze zou met hem naar bed moeten - kortom, haar 58-voudigheid moet voor hem gereserveerd blijven, al dan niet ambtshalve. En dat hij een idealist van de lange afstand is, blijkt vooral uit zijn schuldgevoelens. Zoals Leslie in de verte verliefd is op Emy's portret, zo staat Wegener nog het dichtst bij zijn vrouw wanneer hij schildert. Hij weet dat ‘alles wat hij voor zichzelf schilderde [...] met Ank te maken had. Niet dat zij dit wist; een vrouw zou dit ook nooit mogen weten’ (109). Dit niet omdat Ank in haar eenvoud geen oog heeft voor zijn serieuze doeken. Voor hem zou het huwelijk altijd een mislukking worden, want hij voelt zich klein bij elke vrouw. Zoals hij zich nauwelijks staande kan houden bij de sneeuwwandeling met Emy, zo voelt het linoleum thuis glad als ijs onder zijn voeten. Hij is bang voor Ank, voor de gipswitte kleur van haar gezicht wanneer ze een scène maakt en voor de zuigende bezitterigheid van haar ogen. Daarom bekent hij pas aan haar sterfbed hoezeer hij zijn werk aan haar verschuldigd is. Had hij het eerder gezegd, dan had hij zijn kwasten wel kunnen opruimen. Dit huwelijk is geen machientje dat goed loopt. Erotiek bestaat er tussen hen niet meer en hier zal Anks betekenis voor zijn werk wel liggen. We herinneren ons het algenschandaal en Huuskes idee dat het hier wellicht ging om een imitatie van de geslachtsdrift. Nu is het een vertrouwd cliché dat de kunstenaar geen kinderen wil omdat hij zijn werk heeft. Uiteraard hebben de Wegeners geen kinderen - ze hebben twee prominente katten, die geen moment buiten mogen, uit angst voor vergiftiging. Zo houdt hij zijn beste schilderijen voor zichzelf. Eerder dan ersatznageslacht zijn ze een surrogaat voor seksuele bevrediging. En voor de lozing van de giftige haat die seks voor hem betekent: de schilderijen zijn een klap in het gezicht van de wereld. Met wat kwade wil van Vestdijk had Wegener als onanist het park onveilig gemaakt. Het is hem allemaal te machtig. Al op de eerste avond dat Huuske bij de Wegeners aanklopt, ziet hij dit. Het is zo'n zwakke man die zijn zin nog net weet te krijgen, maar ten koste van alle genoeglijkheid die er tussen echtelieden kan bestaan. Pyrrhusoverwinningen. Liefde is oorlog. Tegen de vrouw zal hij met kracht dienen op te treden. Als verkrachter. Vandaar ook de diepe indruk die de lezing van professor Crammacher op hem maakt. Emy heeft een gemêleerd publiek op de been gebracht: hooggeleerde collega's, adellijke dames en heren, èn Wegener en Huuske. Crammacher is hier | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
eerder profeet dan professor: het gaat hem om de dignitas en hoe men deze in de komende oorlog behoudt. Ook in het kamp waar men als intellectueel wel zal eindigen. Intellectuelen of niet, langzamerhand loopt de lezing in het honderd. De interrupties vermenigvuldigen zich en daarbij krijgt het feminiem element de overhand. Vrouwen zijn wel wat pijn gewend, opponeert een freule, waarna Pikol wat luim wil brengen door de discussie nader toe te spitsen. Verkrachting. Hoe denken de dames zich daarop voor te bereiden? Oefening soms? Niemand lacht, maar de professor geeft het op. De regels van de sport zijn geschonden; verkrachting is geen academisch onderwerp. En de gang van zaken tijdens de lezing onderstreept zijn stelling: oorlog is onvermijdelijk. Hij concludeert dat te zijner tijd collectieve zelfmoord de enige waardige oplossing is. Wie het ook opgeeft is Wegener, die kokhalzend de zaal verlaat. Hij kan niet tegen het woord verkrachting. De volgende dag blijft hij in bed en vraagt zich af wat hem overstuur maakte. Emy en de manier waarop ze met hem pronkte? Zijn expositie stond in de kranten en hij voelde zich door haar gebruikt als prestigeobject. Maar dat was het niet. Andersom zou het hem trouwens niet kunnen schelen als Emy door een troepje soldaten werd verkracht. Dat was toch onmogelijk, gegeven haar natuur. ‘Na afloop zou zij in de vijver springen, met woeste bewegingen alles van zich afschudden, en zij zou het vergeten [...]’. En Ank? Zou hij ook wel kunnen verdragen. En hij ziet het gebeuren: Ank al halfdood en het gezicht krijtwit. Hij zou zich gelukkig voelen bij het schouwspel en graag ‘de laatste hand leggen waar dertig hadden gewoed’ (174). Dit is nogal wat. Hij is kennelijk zo angstig dat hij de steun van een bataljon barbaren behoeft om haar opnieuw te ontmaagden. Leslie en Wegener hebben meer gemeen dan men op het eerste gezicht zou denken. Holle mannen. ‘Ik ben eigenlijk geen mens,’ zegt hij verontschuldigend aan Anks sterfbed, ‘geen enkel kunstenaar van betekenis is dat’ (308). Een soldaat, van enige betekenis natuurlijk, zou hetzelfde zeggen. Nadat Ank door tbc is geveld, slaat hij zijn eigen ondergang gade en ziet: ‘Er zat iets in zijn hersens dat niet meedeed, dat nooit had meegedaan’ (362). Dit onvermogen om zich staande te houden tegenover haar en tegenover de rest van de wereld, brengt hij in verband met zijn kunstenaarschap. Men kan echter ook denken aan de leegte onder Leslie's racistenkap, die geboren is uit alle leegten. Angst. Crammacher begint zijn lezing met de stelling dat de angst voor de oorlog niet kan worden uitgebannen. Wat dat betreft heeft het onnadenkend volk het makkelijker: het kan de angst afreageren door de wapens op te nemen. Dat betekent oorlog. Oorlogen worden gevoerd tegen de oorlog. Totdat de laatste tegenstander is gedood zal er nog angst voor de oorlog zijn. Dus gaat het er om hoe men met die angst waardig kan leven. Huuske roept dat je die angst gewoon moet uitleven, zonder scrupules over waardigheid. Hij is op slag verliefd geworden op één der dames opponenten en droomt dat hij met haar uit de lezing zou vluchten. Op een hotelkamer zouden ze ‘twee angsten bij elkaar optellen tot er niets overbleef dan doodgewone verrukking [...]’ (159). Make love not war.
Hier heeft Huuske de dignitas tot de wortel blootgelegd, en in de ogen van de professor zal zijn sprookje niet veel hoger staan dan wat de gemiddelde alg presteert. Maar Crammacher is inmiddels wel gediskwalificeerd. Een koning op een holle troon. En wat dat betreft is Emy de dochter van haar vader: tegen Wegener spreekt ze van de Prijs, tegen Huuske doet ze alsof ze niet begrijpt waar men zich zo druk over maakt. Gefingeerde hijgjes... Wanneer ze Wegener weerziet na zijn Amsterdams échec vraagt ze wat hij in vredesnaam bij Mary van der Waerden zocht. ‘Omdat ik met iemand naar bed wou,’ antwoordt hij in de blafstijl die hij zich sedertdien heeft eigen gemaakt. Niet dat dit willen er vanaf straalt. Na de buikdans vlijt Mary zich in zijn armen; ‘hij bracht veel warmte aan doordat hij nog gekleed was’ (200). Van Amerongen vergelijkt de stijl met een pasgesteven overhemd, maar zo'n zin vind ik onverbeterlijk. ‘Ik houd niet van haar,’ constateert Wegener onderwijl, en dat is geen wonder, want hoe heeft men een schim lief? Het is volstrekt onduidelijk wie deze vrouw is. De verhalen over wat ze als Jodin in de oorlog heeft doorstaan, blijken de volgende ochtend leugens te zijn. Het sprookje over SD-deserteur Karl die haar in het bijzijn van haar vader bezat, inspireert hem echter wel met een mengsel van meelij en bloeddorstige geilheid. ‘Twee maal achtereen was hij Karl de Duitser, en aan veel wat zij van hem ontving kleefde de angst voor de oorlog [...]’ (204). Het is duidelijk, hij kan zich alleen geven - over stijl gesproken: zonder die statistieken had ik het ook wel geloofd - als hij het eigenlijk niet is. Het hele boek is een schimmenspel, voor de personages net zo goed als voor de lezer. Huuske heeft eindelijk het Tuinhuis gevonden, en dan stelt Emy hem aan de familie voor als medicus. Waarom? ‘Je bent zo mannelijk dat ik er soms bang van word,’ verklaart Emy, ‘en je weet: een vrouw liegt uit angst’ (64). Verder is iedereen tweetalig; of liever, men kent twee talen voor de helft, want het Engels loopt wat krukkig. Deze bestudeerde onverstaanbaarheid is het privilege van de adellijke clique, en ook daar kruipt de erotiek waar zij niet gaan kan: Huuske ‘wist ook heel goed dat hij niet zo razend verliefd zou zijn geweest zonder haar adellijke afkomst en haar Engelse opvoeding’ (226). De enige verstandhouding die niet op deze schimmigheid stoelt is die van Ank en Willem Wegener, en daar is dan ook alle fut uit. Al hun ruzies zijn te wijten aan het feit dat deze man en vrouw elkaar van haver tot gort kennen. Het machientje van hun huwelijk loopt slecht, maar ze kunnen elkaars reacties feilloos voorspellen. Hij is steeds bang voor ‘de gipswitte Ank’ die met verwijten komt. Zij heeft verdriet om ‘het duiveltje’ in hem, dat haar aan haar hebbelijkheden herinnert. Want wat de echtelieden aan hatelijks in elkaar zien weerspiegelt hun eigen falen. ‘Eens had zij hem een half beslagen spiegeltje voorgehouden [...] en het was een naargeestige tronie geweest, daar in het langzaam verhelderende spiegeltje’ (106). Geen spelletjes met SD-uniforms. Hij is precies wie hij is, en dat komt harder aan dan Japans afweergeschut. Dit soort treurige spiegels spelen ook een rol in Raouls fabel van het liefdeskruid. Naar zijn zeggen kan het geschieden dat de dream-lovers elkaar na de roes ontmoeten. Wanneer zij elkaar in de ogen zien, is het niet de hemel maar de hel. ‘De liefde was verdwenen, zij zagen elkaar als katterige schepselen [...] vuil, goorbleek [...] wetend’ (249). Dubbele zelfmoord | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
is de enige remedie tegen de desillusie van het weten. In een essay getiteld ‘Waarom blijft men trouw?’ leent Vestdijk de term ‘cristallisation’ van Stendhal. Verliefdheid is een fluïdum, maar spoedig vormt zich een kristal en dat is het beeld dat men van de geliefde heeft. Dit proces is onomkeerbaar. ‘In iedere liefde komt een ogenblik dat de minnaar terug wil. Van het [...] hard en fonkelend en onveranderlijk geworden kristal zou hij zich willen ontdoen.’ Maar het is niet mogelijk ‘het kristal weer op te lossen in de bewegelijke onschuld van de vloeistof.’ Dan zou de tijd terug moeten lopen. Niettemin beleven de Wegeners een vleug van dit proces, doordat de tijd gewoon ten einde loopt. Ank sterft. Wegeners gevoelens ontkristalliseren, niet alleen door het wee van de vergankelijkheid, maar ook omdat Ank dekristalliseert: ‘zij was veel verstandiger en beheerster geworden [...] zij had iets werkelijkers om over na te denken dan jaloezie’ (273). Het blijft echter maar bij een vleug, want Ank is nog niet dood of zijn schuld jegens haar staat Wegener weer kristalhelder voor ogen. Hij vervloekt haar, met de vuist in de lucht. ‘Vuile Ank. Wijf van niets. [...] Nooit heeft zij met heldere stem kunnen zeggen: “Ik houd van je, ik vergeef je alles”’ (340). Dat is krasse taal, als men rekent dat Ank aan haar keel leed. Maar hiermee, zoals meestal bij echtelijke verwijten, beschuldigt Wegener vooral zichzelf. Van hun ruzies zijn we getuige via zijn optiek en toch is te zien dat Ank niet de kwaadste is. Dat weet hij zelf ook wel. Niets aan te doen. Hij had haar getrouwd uit affectieve armoede - ze was eenvoudig - en dit keert zich nu tegen hem. Net zo min als hij leuke beesten in de sneeuwhopen ziet, kan hij nog iets doen met zijn gevoelens voor haar. Overgevoeligheid, zegt hij zelf, maar minder artistiek geformuleerd is hij gewoon verveeld en niet in de laatste plaats door zijn eigen poverheid.
Na de hetze die hem als schilder heeft geruïneerd, na Emy's nee en de dood van Ank is hij totaal uitgehold. Mary zei nog: ‘Eigenlijk aanbid ik je alleen om je schilderijen, het malle is dat ik toch van je houd, als mens, als man, de keuze is aan jou’ (202). Daarna gaat het snel. ‘Houd je van me [...] hoe vind je me als schilder en huiseigenaar,’ vraagt hij aan het meisje uit de buurt dat hem eten brengt (341). Het is een lief kind, maar Wegener is op: ‘een flits: ik houd niet van haar’ (334). Een flits van weten, om precies te zijn, want zolangzamerhand kent hij zijn lot. In zijn razernij brouwt hij Anks naam om tot Ananka - Oudgrieks voor noodlot. Er is weinig fantasie voor nodig om in het schaap een tweede Ank te zien. ‘Zij heeft mij gekozen,’ denkt hij mismoedig, en daarvoor heeft ze dezelfde redenen als Ank destijds: hij is van haar afhankelijk, wil hij niet op kattebrood kreperen. Een schone taak. Sommige critici zagen het zonniger - als je leest ben je nooit alleen. Zeker, nadat hij met het meisje heeft geslapen voelt hij zich een ander mens. De spiegel toont een ‘slaperig, maar vrij jong’ gezicht. In haar armen heeft hij de liefde beleefd die Maya's en Japanners verafschuwen. Twee citaatjes: ‘in de zee van haar lichaam’, ‘de handen als warme zeedieren glippend over zijn vochtige rug’ (357) - dit ligt heel dicht bij het ‘gebaad in haar lichaam’ van Dirk en Emy, vier pagina's terug. Maar voor Wegener is deze reiniging slechts een moment. Ook al stond de liefde met Krisje niet onder een noodlottig gesternte, dan blijft er nog de schuld die hij buitenshuis heeft. Zijn goede werken beelden de slechtheid van de wereld uit. Net zo min als hij met een vrouw kan zijn zonder zich aan haar zwakheden te storen, kan hij zich verzoenen met de stompzinnigheid van de wereld. Als in het geval van Crammacher: uiteindelijk omdat hij zelf de zwakste is. Holle man, heeft hij de liefde niet. Wanneer zijn huis belegerd wordt door schuldeisers steekt hij het in brand. Krisjes moeder ligt op het karpet: doodslag. Als enige van de angstmannen in de roman zal hij Crammachers lezing ter harte nemen: zelfmoord. Zoals de kiem van oorlog volgens de professor in ieder individu ligt - uit angst trekt men ten strijde - zo velt Wegener tenslotte het vonnis over zichzelf. Hij richt zijn eigen holocaust aan. Voor de vlammen uit is hij gevlucht naar het hoogste punt van het huis. Hij kijkt uit het zolderraam. Altijd al had hij zich boven de wereld gesteld, maar hij ziet nu hoe mooi de bomen zijn, en de kindertjes beneden. Schilderachtig. ‘Maar tot het laatst toe wist hij - wist iets in hem - dat hij leefde, dat hij daar verkeerd aan deed’ (373). Dit is een schuld van universele orde. Iedereen leeft, ben ik bang. Maar het leven dat Wegener leidt gaat mank aan dignitas. Hij mist de gave een waardig beest te zijn. Pikol staat op het feest in zijn eentje te dansen. Voor Wegener is het leven echter pas waardig als het boven het schandaal van de trog staat, maar daar is het niet op gemaakt, zeker het zijne niet. Altijd ziet hij zichzelf in strijd met het leven, en alleen al op kwantitatieve gronden blijft er geen andere uitkomst dan dat hij het onderspit delft. Hij zoekt de schoonheid en verbrandt zijn gelaat. Met dit lot toont hij zich Emy's tegenpool. Niet voor niets dragen zij de twee helften van het verhaal. Emy kent de true zichzelf als het stralend middelpunt van de wereld te zien. Misschien is dit wel het geheim van haar anti-intellectualisme, haar ‘eenvoudig leven, als een boerenmeisje’. Wie niet met de wereld strijdt, hoeft er verder ook niet over na te denken. Terwijl de schilder plannen maakt eenvoudiger en menselijker te gaan schilderen, zal hij nooit haar prestatie evenaren: echt dom zijn. Zoals de dingen zijn, zijn ze goed. Waardig. ‘Ik kan niet tegen kristallisering, vergeef me, Huuske,’ kreunt Emy, wanneer ze ziet dat het weer op een liefdesverklaring uitdraait. Punt uit. Zo begint ze steeds opnieuw, voor het haar verveelt. Niet weten. Het verschaft haar niet alleen een respectabele rij aanbidders, maar zo schept ze ook het lot dat men op diamantharde nachten kan zien. Mooie meisjes maken geen fouten, en Emy zal nooit schuldgevoelens hebben.
Eerbetoon en schuldbekentenis. Als we De schandalen opnieuw als een sleutelroman bekijken houden we dit over. Een hommage aan de vrouw die de auteur in 1948 had leren kennen en die hem met haar levenskunst ver achter zich liet. Een onoverkomelijk verschil in tempo en temperament, alle wederzijdse fascinatie ten spijt. ‘Eén van mijn grootste dwaasheden,’ zou Vestdijk al spoedig zeggen. Maar door ‘Emy’ te schrijven kon hij haar alsnog hebben. Of begrijpen. Ik memoreerde dat de roman à clef in aristocratischer eeuwen en galant genre was. Zo is er in deze roman geen spoor van wrok jegens de Emy-figuur: ze is omgetoverd tot een sprookjesprinses. Een godin die zich | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
graag vermomt als blozende boerendeerne. Dat is hoogst galant, zeker waar de auteur zelf de rol van afgewezen minnaar speelt. Ook buiten het pastoraal domein heeft hij een nederige rol op zich genomen, van de man die zelfs een eenvoudige vrouw als Ank Wegener niet tevreden kan stellen. ‘Alles bij elkaar genomen voel ik mij nogal “schuldig” tegenover haar,’ merkt Vestdijk op over Ans Koster in een brief aan Henriëtte van Eyk, ‘al heb ik mij weinig anders te verwijten dan elf jaar met een vrouw te hebben geleefd van wie ik niet (genoeg) hield.’ In Gregoors herinneringen wil wel eens een banaliteit van haar kant worden opgedist, als zou daardoor de meester te meer schitteren. Een toontje dat vaker klinkt wanneer het over deze auteur gaat. Die vrouwen... Als het erop aankwam wist Vestdijk wel beter, en in De schandalen het hij het crop aankomen. Die armzalige mannen... Zijn alter ego Wegener neemt het leeuwendeel van de banaliteiten voor zijn rekening en daartoe hoeft hij zich niet te forceren. Het is bekend dat de brute kritiek op De schandalen Vestdijk in een van zijn diepste depressies heeft gestort. Bijna vier jaar zou hij geen fictie schrijven. ‘Eén keer heb ik,’ vermeldt Henriëtte van Eyk, ‘me gedurende zo'n ellende-periode toegang tot hem weten te verschaffen. Ik vond hem, doodstil, in zijn kleine slaapkamer. De houten schotten voor het raam hielden alle licht tegen. “Ik ben het,” zei ik. In het donker graaide ik naar zijn hoofd, zijn hand. Hij mompelde wat. Ik kreeg de indruk dat hij niet tegen mij sprak, maar tegen de leegte om hem heen. Eén zin heb ik duidelijk verstaan. “Het is een troost dat er een dood is...”.’ Maar was de inzinking na De schandalen alleen aan de persreacties te wijten? Deze waren inderdaad ongekend fel, en dat had Vestdijk niet echt hoeven te verwonderen. De roman met het Net is de aanval en de zultkoppen van Elseviers sloegen terug. Het boek en de eerste kritieken verschenen echter een dik jaar nadat het manuscript was ingeleverd. In de tussentijd had de auteur van tenminste twee boeken jaarlijks niets noemenswaardigs geschreven. Neerslachtig in het vooruitzicht van de kamervragen? Later zou hij zijn depressies beschrijven als het endogene type: geen externe oorzaken. Een deprimerende afrekening - dat is wat De schandalen voor de auteur moet zijn geweest. Niet iets om snel weer te doen. Wanneer hij na jaren de pen weer opneemt is het als de ridder van de droevige figuur, de onbetekende schrijver S. in Het glinsterend pantser (1956). Evenals de vier slotdelen van de Wachterreeks (1957-60) geschreven in een laconieke toon. Let maar niet op mij, zegt de verteller. De ironie van de latere stijl. Welke hoogten er nog worden bestormd, het wordt niet meer begeleid met de Mahleriaans crescendo van de laatste bladzijden van De schandalen, die afrekening met zijn graaltocht naar een gelijkwaardige vrouw. En met de schuld jegens de ongelijkwaardige vrouw. Afrekening: het is alsof in deze roman ‘waardig’ en ‘gelijk’ van elkaar worden afgetrokken en er alleen maar een verschil overblijft. Iedereen is even waardig en niemand gelijk. Een onoverbrugbaar verschil.
De schandalen ‘literair niet zo belangrijk’? Het is een schoolse frase, en inderdaad lijkt de razende reporter er zoiets als ‘netjes geschreven’ mee te bedoelen. Dat is deze roman niet op iedere bladzijde en het zal me ook worst wezen waar het gaat om zo'n rijk boek. Niet dat een roman belangrijker wordt naarmate er meer in zit, want dan zou De pupil het netste boekworstje van de eeuw zijn. Waarvoor de pers dan ook schaamteloos uit de kleren is gegaan. Een boek staat evenmin hoger naarmate de gedrevenheid eraf spat. Zelf houd ik meer van bedwongen hartstocht, en voordat ik het geduld had van dit essay had ik mijn twijfels over de rang van deze roman. Vestdijks Karamazov is De schandalen genoemd. Dat klinkt niet best, want er is al een Dostojeswski geweest. Deze bespreker vervolgt: ‘Alles in het boek wijst erop dat het leven een chaos is; voor zover het geen chaos is, is het een reactie op de chaos.’ Een boek is een reactie, niet het leven. En zo is in weerwil van het rusteloos toneel De schandalen geen chaotisch boek. Zeker als men Emy - de minst gewaardeerde van Vestdijks grote vrouwen - haar plaats bovenaan naast Wegener geeft, is de bouw van de roman vrij evenwichtig. Dat we dit niet onmiddellijk zien, is eerder een deugd dan een gebrek. Vestdijk schrijft altijd boeken die ons ergens tegen de haren strijken. Als dit een kwestie van formaat is, zou De schandalen een meesterwerk zijn. Het is ook een meesterwerk, maar dan vooral door de genadeloze manier waarop het afrekent met de waan van de bovenmenselijke waardigheid. De idealen zijn de schandalen. | |||||||||||||
Literatuur
|
|