| |
| |
| |
[1987/3]
Kees 't Hart
De wolken
Mijn onderzoek naar De Wolken van Martinus Nijhoff was in die tijd begonnen. Ik sloot me eerst aan bij de Europese gedachte over lezen: ik meende dat lezen het denken bevorderde.
Deze gedachte was min of meer tegelijk met mijn allervroegste herinneringen in me opgekomen.
Ik wist dat Nijhoff vaak gedichten over zijn eigen moeder of moeders in het algemeen schreef. Uit die gedichten zou een sterke binding met zijn moeder blijken.
Andere dingen die ik al wist, probeerde ik tijdens het lezen te vergeten. Het zou mijn onderzoek niet ten goede komen wanneer ik steeds opschreef waaraan ik tijdens het lezen van De Wolken niet probeerde te denken.
Het zou mijn leugens een te betekenisvolle status geven.
Gedichten konden het beste gelezen worden met behulp van een veelbeproefd voorbeeld. Daar ging ik van uit.
Ik besloot het leven van Franciscus van Assisi als voorbeeld te kiezen. Deze heilige bracht zijn leven voor een belangrijk deel in de buitenlucht door, zoals ook De Wolken zich in de buitenlucht afspeelde. Bovendien hield Franciscus van poëzie en schreef hij een aan de natuur opgedragen gedicht.
Ik vertrouwde er op dat andere parallellen vanzelf in het oog zouden springen.
Verschillende keren schreef ik, gezeten aan mijn bureau, de zin: ‘ik droeg nog kleine kleeren’. Ik wilde hartstochtelijk dat ik me zou vergissen, dat ik bijvoorbeeld zou schrijven: ‘ik droeg nog kleine keeren’. Dan zou ik de 1 hebben weggelaten en er absoluut zeker van zijn geweest dat ik in de betekenis van ‘kleeren’ was geïnteresseerd.
Ik wist dat een onderzoeker van formaat dit soort stappen minstens drie keer per onderzoek ondernam.
Ik schreef mijn moeder een brief over mijn onderzoek.
Ik stelde me haar voor als een kleine vrouw die vaak langs een fabrieksterrein reed.
Heb ik ooit diepzinnig naar mijn moeder geglimlacht? Ik deed niet erg mijn best me dit te herinneren.
Ik probeerde in de stad boeken over moeders in het algemeen te pakken te krijgen. Ik legde ze op mijn bureau en bekeek de sterk gevarieerde afbeeldingen.
Eén ding kon ik me binnen dit kader maar niet herinneren: waar bemoeien moeders zich eigenlijk mee.
Ik vermoedde dat ieder onderzoek naar gedichten uit het maken van vergelijkingen bestond. Als ik De Wolken overschreef zou ik het makkelijkst aan het maken daarvan toekomen. Vergelijkingen zouden het beste op een podium tot hun recht komen.
Ik besloot een voorstelling over De Wolken te organiseren.
Ik wilde een uitgangspunt hebben. Ik besloot gedichten op te vatten als een optelsom van beelden, die geschikt waren met elkaar te ruilen.
De tweede keer las ik De Wolken hardop voor.
Ik noteerde: ‘Ik zag de wolken overvliegen en de wolken vlogen voorbij, terwijl ze het meest op wolken leken.’
Ik vroeg me af of ik met een gerust hart in lachen uit kon barsten.
Ik las heel weinig over betekenissen. Zodra ik begon te vermoeden dat het een of andere werk over betekenissen ging, zette ik het weer terug in de kast. Ik reisde naar een stad - Venlo - waar betekenissen geen rol van betekenis speelden.
Ik schreef betekenissen toe aan vergeetachtigheid.
In een bekend boek over voorwerpen en vergelijkingen, dat ik uit wilde proberen op De Wolken, las ik dat voorwerpen altijd aan andere voorwerpen doen denken. Dat zou een gevolg van taal zijn.
Ik geloofde in deze tijd dat taal gevaarlijke kanten had.
Mijn moeder stuurde me een foto van Martinus Nijhoff. Hij zat op een terrasje en leek verbluffend veel op Rijk de Gooijer.
Ik besteedde in de eerste onderzoeksperiode veel aandacht aan mijn herinneringen, omdat ik nu eenmaal toch met onderzoek bezig was. Ik probeerde mijn herinneringen uit te stellen om er later beter mee om te kunnen gaan. Ook om de komische kanten ervan in te zien.
Ik wilde de komende tijd niet langer van de natuur houden, of tenminste niet vaak meer toegeven aan mijn gevoelens van verlangen ernaar.
Ik legde de volgende passage buiten kantooruren aan een instituutslid voor. Hij streepte enkele onbenullige woorden weg en vroeg zich af of ik de rol van de natuur in De Wolken wel voldoende belichtte:
‘Op een dag lag ik met mijn moeder in de warme hei. Zij dwong me te vertellen wat ik aan betekenissen in de wolken boven ons zag. Ik begon te huilen en besloot alleen een paar bekentenissen op haar los te laten. Ik zei: Scandinavië en: eenden. Ook: daar gaat een dame, kijk, schapen met een herder.
Mijn moeder imiteerde deze woorden. Ik verouderde daarna sterk.’
Tijdens Nijhoffs eerste Italiaanse reis kwam hij in aanraking met Franciscus van Assisi. Dit gegeven sloot mooi aan bij mijn
| |
| |
eigen plan Franciscus bij mijn onderzoek te betrekken. Ik las diens Verzameld Werk en een paar biografieën, de één nog leugenachtiger dan de ander.
Ik las De Wolken met heel andere ogen.
Iemand raakte geïnteresseerd in mijn bezigheden. Ik slaagde er in duidelijk te maken wat ik ondertussen had verworpen. Terwijl ik dit uitlegde, bedacht ik dat ik niet mijn vergissingen aan het licht zou moeten brengen, maar datgene wat de vergissingen had voortgebracht. Daartoe zou ik De Wolken in beeld moeten brengen, bijvoorbeeld in een aantal kijkdozen.
Ik gedroeg me als een kind dat de weg naar huis vraagt, terwijl het voor zijn eigen deur staat.
Ik probeerde De Wolken te lezen volgens de beginselen van de tekstpsychiatrie. Ik probeerde het gedicht zichzelf voor te laten lezen en vervolgens tot een betekenis uit te nodigen. Ik had er moeite mee betekenis en bekentenis niet met elkaar te verwarren. Ik was tekstpsychiater van het ergste soort, omdat ik in deze fase over De Wolken dacht als over een te genezen patiënt, die in plaats van zijn psychose een komisch nummer voor het voetlicht probeerde te brengen.
Mijn onderzoek belandde nu al in een veelbelovende fase.
Op een avond, vlak na het begin van mijn onderzoek, besefte ik in het geologisch instituut ongeveer een half uur niet precies waar ik was. Ik stond in de tuin en ik ontdekte in mijn houding een bepaalde Europese vertellerspose. Even later probeerde ik de eerste resultaten van mijn onderzoek samen te vatten. Ik wilde gedichten opvatten als een uitstalkast van voorwerpen.
In het geologisch instituut bezocht ik de afdeling Rotsformaties. Ik voelde me op mijn gemak, als iemand die geen verplichtingen heeft.
Ik schreef in deze periode: ‘De Wolken berust op een ernstige verwarring. De jeugdige ik-figuur, die door zijn moeder op een vervelende manier wordt gedwongen betekenissen in wolken te ontdekken, meent dat zij hem bekentenissen wil ontlokken. Hij haalt deze twee woorden nu eenmaal door elkaar, zoals iemand er moeite mee kan hebben “cijfers” en “letters”, of “links” en “rechts” van elkaar te onderscheiden. De Wolken levert een poging van de ouder geworden ik-figuur de verwarring, die uit deze vergissing voortkwam, alsnog recht te zetten.
De Wolken is vergelijkbaar met een scène uit de film “Circus” van Charley Chaplin. In deze scène stelt Charley Chaplin per ongeluk de goocheltafel van de goochelaar in werking. Aan alle kanten kruipen de konijnen en duiven tevoorschijn. Chaplin doet vergeefse pogingen de dieren terug te stoppen en de goocheltafel in de oude toestand terug te brengen.’
Nijhoff schreef De Wolken tijdens zijn eerste Italiaanse reis. Hij bezocht Umbrië en was diep onder de indruk van het aldaar in de natuur aanwezige landschap. Zijn aardappelhoofd was in Assisi een ware bezienswaardigheid.
Nijhoff verliet regelmatig de oudste stadspoort van Assisi en wandelde door de uitbundige omgeving. In een brief aan zijn moeder die hij later nog een keer overschreef, vertelde hij over zijn ervaringen. Hij wilde niet al te lovend over Franciscus schrijven, omdat zijn moeder nu eenmaal niet dol was op van die roomskatholieke heiligen. Het zou haar verdrietig kunnen stemmen. Dus beschreef hij een aantal klassieke herinneringen en een leuke examenangst-droom: ‘Moeder, ik droomde dat alleen de andere kandidaten de examenopgaven kregen en ik niet.’
De tweede regel van De Wolken was hij wel eens tegengekomen in een artikel over schilderkunst, maar het idee over de wolkenuitleg kreeg hij in Italië.
Hij begon zich voor Franciscus te interesseren.
Ik voelde me een echte onderzoeker, die op eigen terrein lekker bezig was.
In het volgende fragment verkeerde ik nog in een voorwetenschappelijke fase. Ik wilde nog steeds alleen bewijzen leveren. Later leek alleen de verwarring nog wel te gebruiken:
‘De eerste zin bevat al veel van de latere verwarring. “Ik droeg nog kleine kleeren.” Kijk, die jongen draagt nog kleine kleren: zijn broek is te kort, zijn overhemdje te klein en daar komt het wit van de piepkleine onderbroek te voorschijn.’
In De Wolken verwerkte Nijhoff veel materiaal over het leven van Franciscus: het dragen van kleren, de blik naar de wolken en de onweerstaanbare vergelijkingen.
De verwarring tussen bekentenis en betekenis speelde in die tijd een grote rol in de hele Europese lyriek. Mijn onderzoek gebruikte De Wolken als metafoor van deze problematiek.
De Wolken produceerde in die tijd de volgende interpunctieloze versie:
In de tekstpsychiatrie kon men zich van allerlei vragen veroorloven, meestal vragen in de trant van: welke herinnering probeert de hoofdfiguur te vergeten? En als het gedicht dan niet om een herinnering ging, waarom was die dan niet in de interpunctieloze versie terug te vinden? Als daar niks terug te vinden was, dan was nergens niks terug te vinden, aldus de tekstpsychatrie.
| |
| |
Ik bestudeerde de boeken over moeders tamelijk grondig. Ik probeerde de afbeeldingen er in te vergelijken met afbeeldingen van de moeder van Nijhoff. Echte verschillen waren er niet. Ik vermoedde dat de moeder van Nijhoff een moeder van het zuiverste water wilde zijn. Een moeder dus die haar zoon op de heide nu niet direct allerlei vervelende vragen wilde stellen.
Herinneringen aan de moeder van Martinus Nijhoff sloeg ik meestal over. Tijdens een officiële wandeltocht door haar stad stond ik één keer voor haar huis stil en probeerde zomaar wat voor me uit te denken.
Ik merkte dat ik onwillekeurig aan mijn eigen moeder dacht.
Tijdens lange auto-reizen nam ik mij een aantal jaren geleden af en toe voor bepaalde momenten van de reis nooit meer te vergeten. Ik dacht dan: dit moment, hoe onbenullig ook, dit stuk weg, dit gezelschap, ga ik de rest van mijn leven onthouden. Ik vermoedde dat De Wolken niets meer en niets minder was dan de beschrijving van zo'n herinneringsmoment.
Ik probeerde tekeningen van Michelangelo als hulpmiddel te gebruiken om De Wolken beter te kunnen lezen. Ik geloofde in deze fase het gedicht niet 100% correct te lezen. Ik legde de tekeningen en het gedicht naast elkaar.
Michelangelo tekende niet echt. Hij tekende lijnen waaruit tekeningen ontstonden. Die lijnen waren weer terug te vinden in tekenboeken waaruit bijvoorbeeld ook iemand als Leonardo da Vinci putte. Kunstenaars uit die periode van de wereldgeschiedenis hoefden er alleen maar voor te zorgen de juiste lijn te vinden.
De reeks: Scandinavië, eenden, dame, schapen, herder wordt in de tekstpsychiatrie beschouwd als een reeks woorden, die de verwarring tussen betekenis en bekentenis psychotisch formuleert.
In een latere fase van mijn onderzoek beschouwde ik de reeks als een tentoonstelling van voorwerpen, vergelijkingen en herinneringen die toevallig in een gedicht terecht kwam.
Ik meende eerst dat Nijhoff ieder woord van De Wolken uit een belangrijk gedichtenboek had overgeschreven, zoals Michelangelo lijnen uit een lijnenboek haalde. Hij had ieder woord haarscherp overgeschilderd. Ieder kloddertje geïmiteerd.
Ik was het er niet mee eens dat vergelijkingen, beelden en voorwerpen onbruikbaar zouden zijn bij onderzoek naar gedichten. Ik beloofde er wel met mondjesmaat gebruik van te zullen maken. Ik behandelde De Wolken als een tentoonstellingsruimte.
Ik begon mijn eigen leesmethode langzamerhand onder de knie te krijgen. Het bleek mogelijk De Wolken ook zonder tekeningen te lezen.
Franciscus van Assisi had liever niet dat zijn volgelingen lazen, tenzij het niet anders kon. Hij meende dat lezen de gevaarlijke kanten van taal te veel zou benadrukken.
Zijn bijbeluitleg bestond uit het opengooien van de bijbel op willekeurige plaatsen om vervolgens díe fragmenten uit te zoeken, die die dag toevallig het beste uitkwamen. Zijn tweede bekering kwam tot stand na het voorlezen van zo'n willekeurige bijbeltekst.
Franciscus' leesmethode was voor mijn onderzoek bruikbaarder dan die van de tekstpsychiatrie. Ik besloot alleen de goede kant ervan bij mijn onderzoek te betrekken.
In deze fase van het onderzoek probeerden nogal wat bezoekers, waaronder mijn broer en mijn moeder, meer te weten te komen. Ik bagatelliseerde mijn methode, opinies en resultaten. Ik legde bijvoorbeeld uit dat mijn leesmethode waardeloos was en het resultaat bedroevend. Veel bezoekers meenden dat ik een herinneringsonderzoek uitvoerde. Dat leek me nog waardelozer dan mijn eigen onderzoek al was.
Ik bouwde mijn kijkdozen van De Wolken tot vitrines uit. Af en toe verving ik voorwerpen uit de ene vitrine door voorwerpen uit de andere. Ik voldeed hiermee aan mijn ruilmethode.
Ik beschouwde De Wolken als een vitrine waarin niet alle voorwerpen correct waren uitgestald.
Op meerdere plaatsen in mijn onderzoeksverslag vond ik de volgende zin terug: ‘Het schouwspel is de vitrine.’
Ik beschouwde mijn herinneringen als een toneelvoorstelling zonder repetities. Ik probeerde vaak genoeg de waarde ervan te bagatelliseren of te schetsen als het resultaat van langdurige onderhandelingen. Ik had geen vitrines nodig zoals bij De Wolken om er mee uit de voeten te kunnen.
Iemand vertelde hoe ik had leren lezen.
Op school kregen alle leerlingen tekeningen van Michelangelo voor zich. Zij moesten deze tekeningen overtrekken en daarna de lerares vertellen welke voorwerpen uit de tekeningen konden worden afgelezen.
De genoemde voorwerpen werden op bord geschreven en wij schilderden ze op grote bladen papier na. Onze inspanning was bijna komisch omdat wij ervan overtuigd waren de nuttigste bezigheid uit ons leven te hebben gevonden. Langzamerhand slaagden wij er niet alleen in de voorwerpen na te schilderen, maar ook de woorden die naast de voorwerpen waren afgedrukt.
Ik zei dat ik me niets meer van deze procedure kon herinneren, maar dat was normaal. Iedere lezer scheen in de loop van zijn leven te proberen deze procedure zo snel mogelijk te vergeten.
Zoals in De Wolken een verteller een bepaalde pose aanneemt, zo besloot ook ik de houding van een verteller aan te nemen. Ik liep bijvoorbeeld zoals H.C. Andersen over de podia van de Europese hoofdsteden liep. Op en top de verteller bezig met vertellen. In deze stemming bezocht ik mijn broer.
Ik meende nu eerlijk gezegd overal vertellersposen te kun- | |
| |
nen aantreffen en probeerde die van mijn broer te raden. Lord Byron? Pierre Jansen?
Ik vertelde dat ik in mijn onderzoek onder andere de vertellerspose van Nijhoff probeerde te reconstrueren. Ik las een paar versies voor. Mijn broer had het over een bezoek van een regisseur in verband met één of andere musical.
Ik begon te aarzelen over de gevaren van taal.
Ik was af en toe de uitgangspunten van mijn onderzoek vergeten en schreef: ‘Een moeder dwingt haar zoon in de wolken iets te zien. Zij stelt zich op als de psychiater die zijn patiënt in een gezellig gesprek een aantal bekentenissen probeert te ontfutselen. Maar ondertussen! De zoon - in verwarring gebracht door deze houding - probeert in een ingenieus spel van bekentenis en betekenis zijn moeder om de tuin te leiden.’
Ik had de nogal godsdienstige neiging woorden serieus te nemen.
Ik begon er echt zin in te krijgen, al gooide ik het na een paar onbelangrijke lezingen wel op een akkoordje. Ik streepte weg wat ik niet nog een keer kon gebruiken en voegde rustig toe wat me toevallig uitkwam.
Eindelijk kwam De Wolken in een goed daglicht te staan!
In een brief aan mijn broer vatte ik mijn bevindingen samen. Ik voegde tekeningen van Michelangelo en Da Vinci toe en leverde er ook nog een samenvatting van Franciscus' leven bij. De samenvatting legde de nadruk op de vaak nagespeelde scène - ook door Franciscus! - waarin hij zijn kleren aan zijn vader teruggeeft als teken dat hij niet meer als zoon beschouwd wenst te worden. Wat een repertoire! Nijhoff las deze scène ongetwijfeld vaak over, omdat hij er echt zin in had hem in een gedicht te gebruiken. In De Wolken bijvoorbeeld.
Ik las De Wolken nog een keer over voordat ik de brief in de enveloppe stopte. Ik voelde dat ik een grote stap voorwaarts had gemaakt.
Ik begon er aan te twijfelen of lezen mijn denken bevorderde.
Ik was te vergelijken met een tekstpsychiater die genietend luisterde terwijl De Wolken met veel moeite zijn geschiedenis - compleet met herinneringen - voor het voetlicht bracht.
Iemand zat langs de kant van de weg een fragment van de weg te schilderen. Hij schilderde de weg, zoals je in die tijd een voorwerp schilderde. Er keken een paar mensen toe.
De weg leek steeds meer op een portret, maar ik durfde de schilder niet te waarschuwen. Hij liet zijn kwast verlekkerd over de klinkers dwalen en begon wolken tegen de lucht te plakken. Steeds meer sijpelde het portret tussen de verfklodders door. Het kwam onweerstaanbaar komisch naar voren. Het leek net als De Wolken op een grap die je in de verte ziet vertellen maar die als je dichterbij komt helemaal geen grap is. Ik bestudeerde de interpunctieloze versie van een aantal weken geleden. Het leek alsof ik zonder spiegels leerde lezen en schrijven. De Wolken schetterde als de kopergroep van een
| |
Martinus Nijhoff
de Wolken
Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag.
En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder -
De wondren werden woord en dreven verder,
Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende.
Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.
- Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide -
| |
| |
niet helemaal op elkaar ingespeelde brassband. Ik leverde een monument van de naoorlogse tekstpsychiatrie. Ik voelde me als Lou van Rees die een nieuwe ster uit het verre Amerika tijdens een liefdadigheidsbal aankondigt.
In de boeken over moeders stonden weinig foto's of tekeningen van huilende moeders, laat staan van moeders, die zich al huilend met een glimlach tooien.
Ook uit het werk van Michelangelo was me geen huilende moeder bekend, hoogstens een madonna die eens een traantje wegpinkte. Misschien was mijn broer beter op de hoogte van de al of niet getekende of gefotografeerde huilebalk in de Westerse geschiedenis, waarbij je het geblèr er gemakkelijk zelf bij zou kunnen verzinnen. Wat een prachtig geblèr brachten moeders voort!
Ik lachte me gewoonweg kapot.
Ik ontwaakte in die tijd in een vertellerspose, die ik me herinnerde van een jaar of wat geleden. Ik stond toen opgesteld in de pose van iemand waarbij een aantal vlinders op de arm zitten. Alleen hun vleugels bewogen in de zachte wind, die de natuur op dat moment voortbracht.
Deze pose was zeker niet onbeduidend.
In het geologisch instituut liet ik me voorlichten over de vorm van Scandinavië en de klanken van dat woord. Ik besloot de theorie over de gevaarlijke kanten van taal te verlaten.
Iedereen gedroeg zich wetenschappelijk. Mijn gesprekspartner luisterde geïnteresseerd naar mijn onderzoeksprogramma. Net probeerde ik hem mijn budgetaire problemen te schetsen toen vanuit een gang een belletje klonk als van een ijskar. Terwijl hij wegliep riep ik hem als beloning nog na, dat er geen gevaarlijke kanten aan taal zaten.
Lezen bestond uit het ruilen van beelden. Ik vond het eigenlijk heel gewoon dat De Wolken een uitstalkast van beelden was, die geruild moesten worden.
Ik probeerde in die tijd de dag zo in te richten dat ik gegarandeerd over Umbrië - het woongebied van Franciscus - zou dromen.
Ik legde mijn kleren voor mijn bed neer en las in een geschiedenisboek over de textielhandel in de twaalfde en dertiende eeuw in Italië. Uit de bibliotheek probeerde ik een aantal beschrijvingen van wandeltochten door de Betuwe te pakken te krijgen.
Ik hield mezelf zo lang mogelijk voor, dat boeken werkelijk niets te vertellen hebben, tenzij je ze op willekeurige plaatsen opengooit.
Ik maakte aquarellen en dia's van mijn vitrines en kijkdozen. De nieuwe versies van De Wolken die hier weer uit voortkwamen waren te beschouwen als het eerste - eindelijk wetenschappelijk te noemen - resultaat van mijn onderzoek.
Ik slaagde er in steeds meer te lezen als een onderzoeker, die langzamerhand de juiste smaak te pakken heeft.
Ik onderzocht een gedicht, daar kwam het op neer. Ik doorliep daarbij een aantal fasen. De effecten van mijn onderzoek wilde ik voor het voetlicht krijgen in een toneelvoorstelling.
Mijn broer kwam terug op onze eerdere ontmoeting. Hij wilde wat meer informatie over Franciscus en Nijhoff.
Ik vertelde, niet geheel naar waarheid, dat ik de vertellersposen van deze heren probeerde te reconstrueren. Ik vatte in het kort het leven van Franciscus en Nijhoff samen.
‘Ik zwerf hier door het Italiaanse platteland. Overal vind ik de planten en dieren, die Franciscus beschreef.’ Aldus schreef Nijhoff aan een oude schoolvriend. Hij was in deze tijd 25 jaar. Ik gebruikte deze passage als bewijs voor een van mijn beweringen: tijdens de Italiaanse reis identificeerde Nijhoff zich steeds meer met Franciscus van Assisi. Zeker de eerste regel van De Wolken ontstond tijdens deze reis.
In Italië kreeg Nijhoff pas het idee zijn aanhoudende verwarring tussen betekenis en bekentenis onder het tapijt te schuiven. Hij was ook niet op zijn achterhoofd gevallen!
Mijn onderzoek was al eens eerder opgezet. De onderzoekers slaagden er niet in vast te stellen op welke elementen men een onderzoek zou moeten baseren. Het probleem was dat men niet over De Wolken beschikte.
Ik voelde me heel duidelijk een niet-godsdienstige lezer van De Wolken. Ik scharrelde tussen kijkdozen, vitrines en proefopstellingen. Ik schilderde beelden na, ik probeerde zo lang mogelijk natuurliefhebber in mooie landschappen te zijn. Ik verplaatste en ruilde voorwerpen. Ik liet herinneringen prevaleren. Met De Wolken kon ik lekker mijn gang gaan. Ik voelde me zoals een jongen zich op een kermis voelt wanneer hij veel geld mag opmaken.
Ik vroeg me in het kader van mijn onderzoek af welke rol mijn moeder in mijn leven had gespeeld en eventueel nog zou spelen wanneer ik niet uitkeek. Het moest wel een nogal scherp omschreven rol zijn geweest, die zij moeiteloos uit haar indrukwekkende repertoire tevoorschijn toverde.
Ik deed daaarover een proef. Ik stopte repen papier tussen verschillende bladzijden van een schrift waarin ik de zinnen van De Wolken had geschreven. Ik liet het schrift vanuit één van de vitrines open op de grond vallen en bekeek of de zin die aldus tevoorschijn kwam voor mijn doeleinden te gebruiken was. Het resultaat was verbluffend.
De reeks: Scandinavië, eenden, dame, schapen, herder, was gemakkelijk op te vatten als een raadsel van heb ik jou daar.
Tijdens een lezing van De Wolken - ik las alsof ik televisie keek - kwam de black-out van een aantal weken geleden weer terug in mijn herinnering, of wat daar voor doorging.
Ik stond niet in de tuin van het geologisch instituut, maar bij een bushalte vlakbij een dierentuin. Ik had een herschreven versie van De Wolken op zak en ik had juist een vertellerspose doorgewerkt. Ik was druk bezig geweest uit alle macht maar wat te doen. Bij de bushalte stond ik gewoon een beetje na te genieten.
| |
| |
Sommige zinnen uit De Wolken, die ik gewoonlijk oversloeg, kwam ik in andere gedichten vaak genoeg tegen: ‘Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek.’
Het leek me onbegonnen werk de overgeslagen zinnen ook in andere gedichten over te slaan.
De kracht van mijn methode was dat zij berustte op willekeurige bewijsvoeringen.
Een serieus onderzoeker beschikte in die tijd over een budget. Dat van mij was voor een belangrijk deel opgegaan aan naspeuringen naar Nij hoffs moeder en naar de manier waarop herinneringen aan haar waren georganiseerd. Ook ging veel geld verloren bij de aankoop van boeken over moeders en gedichten. De verspreiding op commerciële basis van de interpunctieloze versie was geen succes geworden.
De vitrines kostten handenvol geld.
Informatie over Nijhoffs leven was maar met mondjesmaat verkrijgbaar en meestal onbruikbaar. Goeie foto's, die eventueel gebruikt konden worden voor een opdruk op T-shirts, waren er ook niet. Het boek over Nijhoffs jeugd vertelde heel wat over oneerlijk vechten en geschaafde knietjes, maar niets over zijn eerste Italiaanse reis.
‘Mijn doofheid is die van een fazant.’
Dit was de eerste belangrijke zin die mijn methode opleverde. Ik gaf hem aan mijn broer door.
Het was buiten prachtig weer in de natuur. Bladeren wapperden aan de bomen, vogels liepen heen en weer. Ik besefte nu, dat Nijhoff alleen gedichten tot een goed eind kon brengen wanneer hij zich grotendeels als dichter uitschakelde en zich meer als onderzoeker manifesteerde.
Mijn herinneringen waren uiteindelijk toch het beste te vergelijken
met Franciscus' reizen door Umbrië. Op het hoogtepunt van zijn roem kiende hij de precieze momenten van die reizen haarfijn uit. Hij wist heel goed waar Abraham de mosterd haalde.
Ik wilde dat ik zijn herinneringen had.
Volgens mijn moeder zou ik de natuur beter kunnen beschrijven wanneer ik er heel weinig over las. Daar begon ik dus maar mee. Ik probeerde de natuur in de praktijk te brengen: ik maakte wandelingen langs bospaden en weilanden. Ik herinnerde me met alle geweld het landschap van mijn geboortedorp.
Ik probeerde de komische kanten van de natuur te benadrukken.
Mijn moeder bewaarde veel albums met plakplaatjes. Ik stond achteraf versteld van haar organisatietalent op dit terrein. Eergisteren wist ik er voor het eerst van te profiteren. Ik sloeg ieder album op willekeurige plaatsen open en keek of ik er wat aan had. Ik legde er voorwerpen naast om tenminste nog even net te doen alsof ik een bepaalde methode volgde. Ik besloot te informeren naar de verzamelingen van mijn broer.
Ik verheugde me daar ontzettend op.
Ik reconstrueerde Nijhoffs reis door Italië. Dat kostte vrij weinig moeite, omdat je je ook in die tijd met een aardappelhoofd als dat van Nijhoff in Italië aardig in de kijker speelde. Telefoontjes naar hotels in Assisi, Perugia en Bevagna hadden veel succes. Er bleken vrij veel hotelhouders te zijn die zich dagboeken van hun vaders herinnerden met aantekeningen over Nijhoffs verblijf. Op deze manier kon ik Nijhoffs reis op de kaart van Italië aangeven.
Het leek me steeds waarschijnlijker dat hij zijn reis zoveel mogelijk met de reizen van Franciscus wilde laten samenvallen.
Ik wilde dat me in deze fase wat vaker verschillende dingen tegelijk te binnen schoten. Ik meende hiervoor in mijn methode een garantie te hebben ingebouwd.
In een kladje voor een persbericht formuleerde ik het als volgt: ‘Wat de ik-figuur aan verlatingsangst krijgt aangepraat door zijn moeder is opnieuw weergegeven in de zeldzaam scherpe afwezigheid van de vader. In de interpunctieloze versie komt de vader weer boven water.’
Ik vertelde iets over mijn bezigheden. Ik noemde zomaar een paar probleemgebieden. Ik liet iets los over Franciscus. Ik was zo brutaal als de beul.
Nadat ik mijn broer op een middag vergeefs had bezocht, schreef ik de volgende versie: ‘Er kwamen een man en een jongen in een natuurgebied aan. Zij hadden hun moeder niet meegenomen. Ze gingen in een duinpan op de grond zitten tussen de Marlboro-pakjes en Wrigley-papiertjes. Ze dachten tevergeefs aan van alles en nog wat.’
Toen ik op een avond klaar was met lezen en genieten merkte
| |
| |
ik dat ik de pose van vlinder-op-mijn-arm weer had aangenomen. Ik begreep dat ik een echte verteller begon te worden.
Ik raakte er nu meer en meer van overtuigd dat taal volstrekt ongevaarlijk was. En veel bruikbaarder dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Taal berustte eigenlijk alleen maar op ruil en imitatie.
Ik had willen benadrukken dat in Franciscus' leven de zonnige kanten onbeduidender waren dan de schaduwzijden. Mijn hypothese kreeg steeds meer gewicht: De Wolken is metafoor van het leven van Franciscus.
Mijn broers leven zou overigens ook mooi als metafoor gebruikt kunnen worden.
‘Er is sprake van een herinnering aan een moeder. De moeder kan erg mooi betekenissen afdwingen. De zoon - prachtig in blackouts beschreven - weet zijn hele jeugd te vergeten. Hij geeft de schuld aan zijn moeder. Maar die slaagt er op weergaloze wijze in alles te laten wijzen op een sterke moederbinding. Deze verdraaiing van de feiten kan door de zoon niet meer teniet worden gedaan. Hij legt zich erbij neer. Wel probeert hij zijn eigen zoon tot bekentenissen te dwingen, maar uiteindelijk - “nu schrei ik zelf” - faalt hij. Dan stijgt in de slotapotheose uit het sterk verwaarloosde décor de moeder omhoog. Einde.’
Ik besloot me in deze fase niet langer meer te verplaatsen in personages uit De Wolken. Mijn ruilhypothese kwam erdoor in het gedrang.
Ik hoopte hartgrondig zo lang mogelijk maar wat te blijven doen.
De tweede vitrine bevatte herinneringen aan het leven van Franciscus. Ik had ze enigszins aan de omstandigheden aangepast. Geen echte herinneringen dus, maar wel stenen, vlinders, geld en oude dichtgelijmde boeken.
Iemand die niets van Franciscus wist, zou ook niets herkennen.
In een eerste versie van het voorwoord noemde ik de verwarring van betekenis en bekentenis een belangrijk element uit de naoorlogse leesontwikkeling.
Ik wees lakoniek op de anagrammatische relatie tusen deze twee woorden.
Uit de hoek van de aanhangers van de theorie over de gevaren van de taal kon ik de meeste oppositie verwachten. Terwijl ik alleen De Wolken op wetenschappelijke basis wilde verdedigen tegen mijn eigen herinneringen!
Ik was mijn moeder niet!
In een voorprogramma demonstreerde ik De Wolken voor klein publiek. Alle aanwezigen hadden een proza-versie voor zich liggen, waaraan enkele minder interessante regels waren toegevoegd en een paar andere weggelaten. Mijn broer was aanwezig.
Ik had alleen mijn eerste vitrine op het podium opgesteld.
Op het podium demonstreerde ik een aantal vertellersposen van na de tweede wereldoorlog. De aanwezigen lagen dubbel.
Ik schreef de interpunctieloze versie van De Wolken op het bord achter het podium. Ik las nog wat versies voor, vertoonde een aantal dia's en draaide wat plaatjes. Mijn beste resultaat - de Franciscus-analogie - liet ik weg.
Ik bezocht het geologisch instituut voor nieuwe informatie. Een secretaresse vergezelde me door het ingenieuze gebouw. De medewerkers waren op weg naar hun bureau's. Alles was schitterend opgeruimd.
Aan zijn handschrift te zien kon Franciscus niet lezen. Op z'n hoogst kon hij letters overschilderen. In ieder geval beschouwde hij lezen als een riskante bezigheid, omdat woorden, voordat je het wist, zelfs al stonden ze in de bijbel, veel samenhang konden vertonen. Hij deed het liever met wat hem voor de voeten kwam: maan, stof, vogels en sterren.
Wanneer hij op straat liep - meestal tegen etenstijd - was hij gewend voorwerpen te benoemen: stof, kamperfoelie, vlieg, vogel, kiezel. Zo sprak hij een willekeurige keten van woorden uit, vergelijkbaar met de keten van de ik-figuur uit De Wolken. ‘Ik ben hier nu eenmaal en ik zal er zijn ook’, zei hij soms tot vermaak van de toehoorders.
Wanneer Franciscus een dorp binnenkwam, legde men kleding op de grond en als hij in een minder opvliegende bui was, haalde hij die kledingstukken één voor één weg en ruilde ze in tegen voedsel voor zijn metgezellen.
Sprak hij over de natuur dan noemde hij concreet welke afdeling van de natuur hij bedoelde: ‘Die wolken daar, deze aarde hier.’ Sprak iemand in algemene termen over de natuur dan kon hij van Franciscus op daverend gelach rekenen.
‘Het idealisme vindt in Nijhoff een internationaal bewuste stem.’ Ja, zo wist ik er nog wel een paar!
In een verouderd museum ontdekte ik een aantal tekeningen van Michelangelo. Er hing in het museum een merkwaardig licht, alsof er een vergrootglas boven was geplaatst.
Ik keek naar de tekeningen als iemand die een boek las en ik besefte voor het eerst tijdens mijn onderzoek, dat ik, ook als ik niet naar tekeningen keek of niet een boek las, toch keek alsof ik las.
Ik besefte dat De Wolken zich op een aantal plaatsen liet lezen als een muur waarop niets te lezen viel.
Ik schreef mijn moeder een brief waarin ik mijn verzamelingen terugvroeg. Het zou me niets verbazen wanneer ze die na een schoonmaak aan mijn broer had overgedaan. Ik sloot een samenvatting van mijn onderzoek bij:
‘In enkele welgekozen voorbeelden uit de hele wereldliteratuur, vooral die waarin de vertelling centraal staat, geef ik een inleiding over De Wolken. Voorop staat uiteraard de onaantastbaarheid van dit boeiende gedicht van Martinus Nijhoff, dat hij midden in zijn carrière schreef. Uitvoerig komt zijn vermeende kwetsbaarheid aan de orde en de relatie tot zijn moeder. Op dit laatste leg ik niet al te veel nadruk, omdat mijn
| |
| |
nieuwe materiaal wijst op een ongunstige verhouding tussen deze twee dappere mensen.’
Na het schrijven van deze brief ruimde ik mijn bureau op. Ik inspecteerde mijn vitrines en voltooide mijn dankbrief aan de directeur van de dierentuin.
Er kwam heel wat kijken voor een goed geolied onderzoek.
‘In sympathieke gedichten ligt de hoofdfiguur graag in de warme hei. De andere personages zijn vast van plan aardig te zijn. Er hangen prachtige stapelwolken boven de hei. In sympathieke gedichten zijn de beelden zo weergegeven dat je er later veel aan hebt. Over sympathieke gedichten kun je je moeilijk vergissen.’
Ik was niet van plan me ook maar iets aan te trekken van de laatste acht regels van De Wolken.
Vergelijkingen bleven een belangrijk uitgangspunt van mijn onderzoek. Ik zag ze langzamerhand overal: in stukjes papier in de vitrine, in kledingstukken, in een onderzoeksschrift.
Ik zorgde er voor dat ze altijd goed tot hun recht kwamen.
In deze tijd begon men aan te dringen op resultaat. Het eerste enthousiasme dreigde om te slaan in ongeduld. ‘Uw Franciscus-analogie vereist nog wel even een paar bewijsplaatsen,’ las ik in een verder onbelangrijke brief.
Ik was in deze periode bezig de reizen van Franciscus te vergelijken met die van Nijhoff. Dat kwam dus goed uit! Franciscus' reizen mislukten meestal, omdat hij òf ziek werd òf er toevallig ineens net geen zin meer in had. Zo bleef je aan de gang.
Ik hoorde dat in Engeland een kaart was ontworpen met alle reizen van Franciscus er op aangegeven. Ik slaagde er niet in subsidie te krijgen voor een bezoek aan deze kaart.
De traditie van poëzie!
Dat was de nieuwe eis. Ik had te snel vorderingen gemaakt, dat bleek nu wel. ‘In welke traditie staat deze verwarring,’ schreef een instituutslid. Ik zou dus ook nog even een geschiedenis van verwarringen en vergissingen uit mijn mouw moeten schudden. Met hoofdlijnen en al.
Men aanvaardde wel het overige werk, compleet met vitrines en proefopstellingen. Voor de voorstelling was heel wat minder belangstelling. Ik begon me langzamerhand voor te bereiden op vragen als: ‘Ik zou me wel een ander gedicht voor kunnen stellen.’ Of: ‘Was het niet beter geweest een nieuwe opbouw te overwegen?’ Of: ‘Uw verhaal staat mij te veel in een traditie van eeuwenoude vertellers.’
Mijn broer informeerde de laatste tijd regelmatig naar mijn onderzoek. Wanneer ik dan over vergeetachtigheid, vergelijkingen, ruil en herinneringen begon, verloor hij zijn belangstelling. Zelf was ik ook niet bepaald in een wetenschappelijke bui.
Het viel niet mee een onderzoek op bestelling te leveren.
Franciscus oefende zich op blindheid. Juist in woestijnachtige gebieden hield hij zijn ogen - ondanks aandringen van zijn metgezellen - zo wijd mogelijk open. Eigenlijk had hij zijn ogen niet erg vaak nodig, het lag er maar aan wie bij hem was. Het verschil tussen Franciscus en de moeder in De Wolken was, dat Franciscus geen inquisiteur wilde zijn.
Ik schreef ergens: ‘De Europese cultuurgeschiedenis brengt haar problemen graag terug tot een sterk verlangen naar productvernieuwing. Telt men daar de verwarring tussen bekentenis en betekenis bij op dan is het beeld compleet.’
De voorstelling stond in deze tijd meer op de voorgrond. Ik besloot de tekst op de band op te nemen, tijdens de voorstelling af te draaien en met mijn mond te play-backen. Op deze manier zou ik me beter op de presentatie van de tekst kunnen concentreren. Bovendien praatte ik al vaak genoeg zonder te play-backen.
De tekst kreeg steeds meer polemische trekjes, met kleine, ranzige toespelingen op de moeder en de zoon ‘lang-uit’ in de heide.
Het beloofde een succes te worden.
Ik vond dat ik een gelukkige hand van opsommen had. Een toevallige lezer zei dat in mijn opsommingen de vertellersposen van de hele Europese lyriek doorbraken.
Dat was maar goed ook!
Nu mijn wetenschappelijke fase een hoogtepunt naderde, begon ik mijn onderzoek te bagatelliseren.
Ik bracht de meeste voorwerpen uit De Wolken onder in een vitrine. Voorwerpen beschouwde ik in deze fase als dingen die je kon ruilen. Later moest ik een deel van de vitrines natuurlijk weer inleveren. Omdat andere onderzoekers niks meer aan de
| |
| |
door mij gebruikte glasplaten zouden hebben, kreeg ik maar een deel van mijn geld terug.
Mijn besluit niet langer van de natuur te houden kwam op losse schroeven te staan. Ik begon er toch weer van te houden. Al die bladeren! Al die landschappen! Ik raakte er, net als vroeger, gewoon weer aan gewend.
Ik hoopte dat poëzie op ruil berustte.
Tussen een paar potlood-aantekeningen vond ik overgetrokken plaatjes uit een Europees boek. Ik had blijkbaar een paar bekende Europeanen uit de jaren vijftig overgetrokken om ze te kunnen gebruiken als illustratie-materiaal bij mijn onderzoek.
Het enige wat ik voor mijn onderzoek nodig had waren vergelijkingen, vitrines en herinneringen. Daarnaast kon ik de Italiaanse reis van Nijhoff ook heel mooi inpassen.
Ik kon eerlijk gezegd zo ongeveer alles heel goed gebruiken.
Franciscus was tegen het aanleggen van verzamelingen. Hij beschouwde verzamelingen als bezit. Ook het leggen van stenen in bepaalde patronen - iets wat metgezellen vaak deden om de tijd tussen de maaltijden door te komen - keurde hij af. ‘Mijn broeders,’ zei hij, ‘hoe kan onze Heer de stenen aan ons hebben gegeven zonder ze zelf in willekeurige volgorde te leggen.’ De metgezellen gooiden de stenen beschaamd weg en hadden Franciscus nog meer lief.
Ik was benieuwd of deze stenen in Assisi nog te bezichtigen waren.
Mijn tweede demonstratie vond plaats in de eetzaal van de dierentuin. Slechts een paar genodigden waren op komen dagen. Ik las in hoog tempo mijn bevindingen voor over de op zich onbenullige laatste acht regels van De Wolken. Ik ontrolde een kaart van Umbrië waarop ik Nijhoffs reis had aangegeven.
Ik betoogde: ‘De wolken gleden voorbij en ze gleden voorbij als wolken. Dat, dames en heren, wilde Nijhoff eigenlijk als derde couplet gebruiken. Ik reconstrueerde dat uit reisbrieven en persoonlijke herinneringen. Er was bij Nijhoff geen sprake van angst voor taal of vergeetachtigheid. Ik ontdekte één van Nijhoffs belangrijke voorbeelden: Franciscus van Assisi, steun en toeverlaat van alle dichters.’
Nijhoffs reis door Italië was niet in alle opzichten een doorslaggevend succes. Hij kon nergens een geschikte zonneklep vinden, die groot genoeg was om zijn schedel te bedekken. Uiteindelijk kocht hij in Perugia een klein formaat boodschappentas waarvan hij de hengsels afknipte.
Er was in die tijd geen foto van bekend, maar wel een beschrijving in het dagboek van één van de hoteliers in Assisi.
Nijhoff probeerde schilderijen te maken van de omgeving van Perugia en Assisi, maar zijn penseelstreken werden steeds houteriger. Wat gras moest zijn, werden pijnbomen, kleine torens leken het meest op in obsceniteiten verstrikte vingers.
Op de plaatsen waar hij schilderde trok hij veel bekijks. De plaatselijke krant wijdde er een klein berichtje aan, maar verwarde hem met de schilder Toorop, die nooit in Italië was.
De musical waarbij mijn broer betrokken was ging over een bekend Nederlands dichter. Eentje met veel herinneringen.
Ik was bang dat één van de aanwezigen in de dierentuin mijn onderzoek, en vooral de vergelijkingen daarin, zou misbruiken. Hij zag er eerlijk gezegd op en top uit als een godsdienstig lezer, die overal betekenissen en bekentenissen zou vermoeden en onmiddellijk vragen over de mede-menselijkheid zou stellen. Ik begon mijn onderzoek te bagatelliseren. Bij de uitgang van de dierentuin slaagde ik daar steeds beter in. ‘Mijn leesonderzoek lijkt nergens naar,’ riep ik de aanwezigen nog na. ‘Met waardeloze voorbeelden.’
De hoofdrolspeler in de musical van mijn broer was Rijk de Gooijer. Ik begon me af te vragen in hoeverre mijn broer op de hoogte was van de gelijkenis tussen Martinus Nijhoff en Rijk de Gooijer. Ik herinnerde mij onze gezamenlijke experimenten met het opengooien van boeken op willekeurige plaatsen.
Franciscus probeerde wat afwisseling te brengen in het kluizenaarsbestaan door af en toe Franse liedjes te zingen. Hij deed dan net alsof hij op een stuk hout viool speelde en hij zong tot zijn ogen weer begonnen te tranen. ‘Soms,’ zo schreef Thomas van Celano in die tijd, ‘raapte hij - ik zag het met eigen ogen - een stuk hout van de grond op, legde dat over zijn linkerarm, nam in zijn rechterhand een tak, die hij met een touwtje boogvormig gespannen had, en streek hiermee over het hout als was het een viool.’ Vaak eindigde zo'n optreden - zoals bijna ieder openbaar optreden van Franciscus - in een stortvloed van tranen.
Nijhoff raakte sterk gecharmeerd van dit beeld. Alleen om zijn moeder een plezier te doen gebruikte hij de naam van de heilige niet in zijn werk. In De Wolken scheelde het niet veel.
Uit een boodschappentas, die gevuld leek met bloemetjesjurken, toverde mijn moeder mijn verzamelingen en plakplaatjes van vroeger tevoorschijn. Ik durfde niet te zeggen dat ik die alleen in een eerdere fase van mijn onderzoek had willen gebruiken. Mijn wereld viel in scherven.
Nijhoff raakte tijdens zijn eerste Italiaanse reis steeds meer gefascineerd door de figuur van Franciscus. Hij nam veel van diens methode over. Hij plakte bijvoorbeeld zinnen achter elkaar, zoals iemand stempels in een stempelboekje zet. Hij gebruikte Franciscus' evangelisatie-procedure - het opengooien van boeken op willekeurige plaatsen - tijdelijk als poëticale basis.
Succes kon niet uitblijven!
Het script over het leven van de bekende Nederlandse dichter bevatte tot mijn opluchting zelfs geen toespeling op mijn onderzoek. Wel stelde in scène 12 het achterdécor een hemel voor ‘waarlangs wolken haastig voortglijden’.
De tekst bevatte vergelijkingen en herinneringen. In een warenhuisscène speelden ook vitrines een rol. Zelfs de kwestie
| |
| |
van de ruil van voorwerpen werd aangeduid. Maar dit alles scheen in musicals niet ongewoon te zijn.
Ik probeerde me in het kader van mijn onderzoek gedichten voor te stellen als het beginpunt van herinneringen. Ik zag me zelf als kleine jongen die langs de weg voor zijn moeder kersen had gekocht. Ik voelde me onbruikbaar, zoals jongens van die leeftijd doen. Pas later zag ik in dat poëzie alleen maar beelden imiteerde. Nog later, in de meest recente fase van mijn onderzoek, begreep ik dat taal ongevaarlijk was.
Ik wilde nu eenmaal een volmaakt lezer zijn.
In een inleiding die ik later herschreef, noteerde ik: ‘De vertelling van een kleine jongen, die samen met zijn gezellige moeder in de heide ligt, wordt vervangen door een vertelling door een oudere vader, die ook een paar emoties aan de man probeert te brengen. Het is een nogal idealistisch gedoe, dat eerder geschikt lijkt voor een musical, dan voor een gedicht.’ Ik liet dit later weg, omdat ik mijn moeder er niet mee lastig wilde vallen.
Ik probeerde de vitrines te ontdoen van symbolische voorwerpen. Ik voelde me net Nijhoff, maar dan omgekeerd.
Hoewel het in die tijd in Italië verboden was in hotelkamers schilderijen te fabriceren, zat er voor Nijhoff toch niets anders op, omdat hij bang was in de buitenlucht over zijn werk te worden uitgelachen.
Hij kreeg last van een traanoog en schreef dat toe aan het heldere daglicht van Umbrië. In een brief aan een vriend schreef hij dat hij leed aan de ziekte van Franciscus, waarmee hij diens blindheid bedoelde.
De bekendste hotelhouder uit Assisi - nu overleden - meldde het lichtelijk ironisch in zijn dagboek: ‘Meneer aardappelhoofd kan niet tegen daglicht.’
Ik vatte mijn leestheorie samen:
‘Kinderen die leren lezen zitten in lokalen met elkaar uit te rusten van onrustige nachten. Ze wachten tot hun juffrouw het podium beklimt met bladen wit papier. Dan volgt het uitdelen daarvan. Er hangt een stilte zoals die tussen auto's op parkeerterreinen hangt. De kinderen verven de bladen met hun lievelingskleuren en denken aan hun lievelingsdieren. Ze luisteren ademloos naar de verhalen van de juffrouw en in gedachten imiteren zij de vertellersposen.
's Middags tekenen zij op de beschilderde bladen hun naam. In de winter steekt de juffrouw kaarsen aan en de kinderen die leren lezen mogen zingen. Dan knippen ze letters uit en beschilderen die in hun lievelingskleuren.
Terwijl de letters aan het plafond te drogen hangen denken de kinderen aan de slaap van de komende nacht.’
Volgens sommigen was ik te veel onderzoeker van verhalen en te weinig waarnemer van posen die daarbij horen. Ik wees deze critici - voorlopig tevergeefs - op de vele momenten dat ik zelf binnen mijn onderzoek vaak lang vergeten poses doornam. Ik herinnerde aan de vlinder, de bijeenkomst in de dierentuin en de tentoonstellling ‘Beroemde Schrijvers op Foto's’.
De ik-figuur probeerde in De Wolken nog te redden wat er te redden viel.
Wanneer ik iets over mijn onderzoek vertelde, vergeleek ik het met een tekening van Dürer van een engeltje, dat op een paar stelten probeert te klimmen. De toehoorders concludeerden daar steevast uit dat ik de hilarische kanten van De Wolken wilde benadrukken.
Ik dacht eerlijk gezegd meer aan de huilerige.
Ik realiseerde de vertelling en de bijpassende pose in de volgende samenvatting:
‘Moeder en zoon liggen in de een of andere heide, waarboven wolken te zien zijn. Hier heeft de pose van de kladschilder de overhand. De zoon, aardig in verwarring door de tamelijk waardeloze vragen van zijn moeder - slaagt er in een paar wolken, lang niet allemaal, te beschrijven. Hier heeft de pose van filosofen uit de wereldfilosofie de overhand.’
In een oude verzameling ontdekte ik een foto waarop ik samen met mijn broer - we waren duidelijk bezig kleine jongens te zijn - op een verweerde buitenmuur van een oud landhuis zat.
Mijn moeder had - voor de zekerheid - op de achterkant onze namen geschreven, zich ook deze keer vergissend.
Ik kreeg de laatste tijd via de radio-rubriek ‘Wie-Wil-Wat’ veel gegevens over Nijhoff binnen: brieven, dagboeken met herinneringen, verzamelingen, folders, foto's en een plaatjesalbum.
Blijkbaar had ik eindelijk de juiste toon getroffen.
Volgens mijn broer was een musical werkelijk niets vergeleken bij een wetenschappelijk onderzoek. Hij gaf toe dat er een paar van mijn bevindingen in de musical werden gebruikt: ik kon als tegenprestatie op een mooi cadeau rekenen.
| |
| |
Ik schreef hem terug dat mijn hoofdmetafoor nu de ruil was. Een paar voorbeelden voegde ik toe. Ik schreef er nog bij dat in De Wolken in de laatste vier regels de herhalingsdwang van de hoofdpersoon een hoogtepunt bereikte.
Dat leek me geen kwaad te kunnen.
Bij nader inzien bleken de tekeningen van Michelangelo naast de oorspronkelijke lijnen nog andere lijnen te bevatten. Alsof de kunstenaar zijn eigen tekening had willen imiteren.
Uit de bezoekersboeken van het museum bleek dat Nijhoff het vaak genoeg - vermoedelijk in gezelschap van zijn moeder - had bezocht. Mijn theorie kreeg steeds vastere vormen.
Tijdens de voorstelling zouden tegen het achterdoek landschappen worden geprojecteerd. Ik zou beginnen met een algemene inleiding over de poëzie van die tijd:
‘In de late negentiende eeuw beginnen sommige dichters de woorden vaker dan daarvoor in een willekeurige volgorde te noteren. Dit verschijnsel hangt samen met de terugloop in godsdienstige belangstelling.’ En daarna: ‘De Europese stem zou nog lang worden gehoord.’
Tijdens deze voordracht zou ik enkele dia's van belangrijke voorwerpen tonen. Tenslotte zou ik de principiële verwarring uit De Wolken in de openbaarheid brengen.
Franciscus imiteerde het lam Gods door het geblaat van lammetjes na te doen. Hij meende hiermee een stap dichter bij zijn doel - totale identificatie met Jezus - te kunnen komen. Soms beweerde hij dat zijn stem al behoorlijk op die van Jezus begon te lijken. Op deze manier kwam in de Europese cultuur, misschien voor het eerst, een letterlijke identificatie tot stand.
‘De moderniteit van Nijhoffs poëzie gaat terug op het voorgevoel van identificatie dat Franciscus in zijn stem wist te leggen.’ Ook dat nog!
Er bestonden vrijwel geen gegevens over de vertellersposen, die Franciscus tijdens het preken aannam. Soms maakte hij - vooral wanneer hij zijn tekst was vergeten - voorzichtige danspassen over het altaar, zijn stok als metronoom gebruikend. Wanneer hij ook maar de voorzichtigste kritiek op dit soort manifestaties kreeg, ook al was het van de minste monnik, dan wierp hij zich in overgave voor de criticus neer, hem om vergiffenis smekend.
Hij was trouwens toch nogal goed thuis in het vragen om vergiffenis.
Nog tijdens zijn eerste Italiaanse reis begon Nijhoff aan een heiligenleven over Franciscus. Hij wilde proberen het bijna pijnlijk concrete van Franciscus' gedrag in een rijmloos gedicht onder te brengen.
Toen hij op een avond besefte dat hij zijn moeder er wellicht verdriet mee zou doen, hield hij op. Zijn over-enthousiaste brieven over het landschap van Umbrië ontvingen geen erg hartelijk onthaal. Zijn moeder dreigde een panische angst te ontwikkelen voor heiligenbeelden en roomskatholiek getinte landschappen.
Resten uit het heiligenleven van Franciscus door Nijhoff kwamen later in De Wolken terecht. Ik kon het nog bewijzen ook! Het dragen van kleren wijst bijvoorbeeld op de afkomst van Franciscus: zoon van een rijke kledinghandelaar in Assisi. De schapen duiden op het lam Gods, dat Franciscus zo feilloos wist te imiteren. Ook de vergeetachtigheid van Franciscus is in een aantal regels subtiel weergegeven.
Er was in die tijd in Umbrië een beroemd imitator van dierengeluiden, die op markten veel succes had. Franciscus' imitatie van een blatend lam was een perfecte imitatie van deze dierenimitator: lachsalvo's daverden tegen de kerkmuren wanneer Franciscus weer eens bezig was.
Hij kon van het ene op het andere moment ook prachtig huilen.
Een bewonderaar schreef me een brief met zijn visie op De Wolken. ‘Het gaat om een jongen die later Vader wordt en zich dat eigenlijk niet kan permitteren. Het is een kwestie van identificatie met een Vader. Ik weet niet hoe ik het zeggen moet, maar het gaat dus om een Vader.’
Deze visie benaderde die van mij verrassend dicht. Nijhoffs fascinatie voor Franciscus berustte volgens mij op de poging van Franciscus zich met God de Vader te identificeren. Daar had Nijhoff in De Wolken ook nogal last van.
Ik besloot met een antwoord te wachten tot mijn onderzoek helemaal achter de rug zou zijn.
In een brief aan een vriend noteerde Nijhoff het volgende fragment uit zijn heiligenleven over Franciscus:
ik droeg vaak kleine kleren
ik was nog thuis bij moeder
ik luisterde naar de dieren
ik was een kleine jongen.
Ik wilde steeds nieuwe toevoegingen in mijn onderzoeks-tekst plaatsen. Deze toevoegingen waren ontleend aan voorwerpen, die zo willekeurig mogelijk - via het opengooien van boeken - waren uitgekozen.
Mijn bureau's kraakten onder de toevoegingen.
Dit was niet het tijdstip mijn onderzoek te bagatelliseren.
Vlak voor de eindpresentatie besteedde ik toch weer even aandacht aan de verhouding tussen Nijhoff en zijn moeder. Nijhoff vertelde in één van zijn brieven, dat hij zich op een dag - toen zijn moeder het huis een fikse opknapbeurt gaf - helemaal onder de verf had gesmeerd.
| |
| |
Zoals Franciscus zich regelmatig onder de modder smeerde!
Ik had bij mijn onderzoek de natuur nodig. Zonder meer.
Ik herinnerde me mijn leugens hierover heel goed. Ik was natuurliefhebber pur sang. En wat meer was: ik bezat verbeeldingskracht.
Op het stadsplein van Bevagna hield Franciscus een donderpreek over de gevolgen van vergeetachtigheid. Ik maakte van deze scène een kijkdoos voor één van de vitrines. Op de achtergrond schilderde ik de stokoude kerk van Bavagna.
Dat was tenminste een kerk waarin Franciscus gewoon kon bidden zonder weer direct de oproep te krijgen de kerk een stevige opknapbeurt te geven.
Ik schreef een brief aan mogelijke besprekers van mijn onderzoek, waarin ik alvast mijn methode uitlegde. Ik voegde een vertaald fragment toe uit een dagboek van een hotelhouder en een foto van een onbelangrijke vitrine. In de brief schreef ik ondermeer het volgende:
‘Het onderzoek vat ongeveer alle opinies over Nijhoff samen. Was Nijhoff het slachtoffer van zijn eigen moeder? Was zij niet de huismus die zij voorgaf te zijn?’
Later exploiteerde Nijhoff een meubelzaak in Den Haag. Sommige teksten in zijn reclamefolders deden direct aan Franciscus denken.
Ik herinnerde mij veel gedichten die ik vóór De Wolken las met veel plezier. De pogingen van de dichters het verleden met primitieve hulpstukken te doen herleven vertederden mij. Ik was altijd opgelucht wanneer ik er weer eentje uit had.
Later kreeg ik wat meer belangstelling voor de poses van dichters en voorlezers van poëzie. Ik vergeleek hun podiumkunst met de mijne.
Ik voelde gewoonweg dat ik een enorm goed lezer en eventueel voorlezer van poëzie zou kunnen worden.
‘Zal ik eens een mooi gedicht voorlezen?’
Ik bezaaide mijn bureau's met boeken. Ze lagen daar uit te rusten van mijn verbeeldingskracht en bestreden tegelijkertijd mijn vergeetachtigheid.
Ik vroeg of mijn moeder ooit iets had gemerkt van een eventuele verwarring tussen betekenis en bekentenis.
‘Als je pijn had, was je soms wat verdrietig,’ zei ze.
Ik ontdekte dat mijn broer een onaangekondigd bezoek aan het geologisch instituut had afgelegd. Ik probeerde het doel van zijn bezoek te achterhalen, maar niemand wist het meer zeker. Iemand had het over de afdeling Rotsformaties.
Zijn bezoek gold aldaar als onbenullig.
Ik bewonderde de spontaniteit van mijn vergeetachtigheid. Ik was te vergelijken met Franciscus, die iedere nieuwe dag beschouwde als een uiterst kostbaar en merkwaardig object. Hij was in tranen wanneer hij de zon verwelkomde. Iedere ochtend bekeek hij de voorwerpen in zijn cel alsof hij ze voor het eerst zag: stoel, mok, vis. Soms nam hij een fikse hap aarde.
Hij onderwierp zijn metgezellen - vaak tot vervelens toe - aan ondervragingen over hun leven. Alsof hij dat de vorige dag ook al niet had gedaan. Minstens één keer per week moesten zij de geboorte van Jezus in pantomime opvoeren met schapen, drie koningen en koeien. Hij speelde zelf ongeveer alle rollen, ook die van de dieren, maar nooit die van het kind, al imiteerde hij wel - soms tot algemene hilariteit - het gehuil van het kind in de kribbe. Nijhoff had hier vaak genoeg het zijne van gedacht.
Ik wilde niet overkomen als moeilijkdoenerig of onnodig mystificerend. Ik richtte mijn vitrine iets didactischer in dan in de eerste fase. Ik maakte verklarende teksten en pijltjes waaruit een bepaalde volgorde kon worden afgeleid.
Ik onderscheidde de inleiding van het slotwoord.
In de musical van mijn broer kwam een scène voor waarin de spelers beroemde kunstwerken moesten imiteren. Ik voelde dat deze scène aan mijn onderzoek was ontleend. Plagiaat in optima forma!
Ik stond machteloos.
In de schilderkunst van Nijhoffs tijd was men nog niet toe aan het schilderen van datgene wat men zich te binnen voelde schieten wanneer men andermans werk bekeek. Men beschilderde de doeken nog volgens het principe van: wat-zal-ik-nu-eens-schilderen in plaats van volgens het meer recente systeem van: waaraan-doet-me-dit-schilderij-denken-wanneer-ik-het-schilder. De natuur was toen nog niet veelbelovend.
Volgens mijn moeder zou mijn onderzoek veel invloed kunnen hebben op Europa. En op de koloniën.
| |
| |
Mijn pogingen mijn onderzoek in het openbaar te bagatelliseren begonnen vruchten af te werpen. Ik vertelde vragenstellers dat ik geen resultaten behaalde. Ik noemde het leven van Franciscus wel een metafoor van De Wolken, maar daar was wel zo ongeveer alles mee gezegd. Ik beweerde bij hoog en bij laag dat mijn lezingen, versies en samenvattingen zeker niet van belang waren en voor de ogen van een aantal bezoekers ontruimde ik een vitrine.
‘Taal is gevaarlijker dan ik dacht,’ stelde ik.
In feite was iedereen opgelucht. Bezoekers lazen elkaar grinnikend totaal onbelangrijke fragmenten uit mijn onderzoek voor. Als ze weggingen riep ik hen nog lang kleinerende opmerkingen er over na.
In Engeland bestond in die tijd een gedicht dat verwantschap met De Wolken vertoonde. Het ging over een jongeman die in het zand van het strand onbegrijpelijke tekens maakte. Zijn geliefde, toch wel wat gewend, vroeg naar een uitleg van die tekens. Eerst zweeg hij, zoals dat vaak gebeurt in dit type Engelse gedichten, maar later gaf hij een uitleg.
Toen zijn geliefde stierf liet hij op haar grafsteen de tekens aanbrengen die hij in het zand had geschreven.
Ik hield nauwkeurig bij hoe vaak ik De Wolken las. Ik wilde daarvan in mijn eindverslag in bedekte termen melding maken.
In uitnodigingen noemde ik mijn onderzoek: ‘De Wolken van Martinus Nijhoff’, met als ondertitel: ‘het verslag van een verwarring’. Op deze manier wist ik er op de valreep nog een onkostenvergoeding uit te slepen.
Het publiek bij de eerste voorstelling bestond hoofdzakelijk uit andere onderzoekers die alles in het licht van hun eigen onderzoek zagen. De meeste belangstelling trok de vitrine met de papiersnippers, het zaagsel en de willekeurige voorwerpen. Mijn moeder leverde een gedegen kijkprestatie. In een kleine toelichting vertelde ik over mijn eerder gemaakte fouten: ‘Ik zag De Wolken als een gedicht waarin polymorfe sexualiteit pogingen doet in stand te blijven. Later wist ik dat hier geen sprake van was. De Wolken biedt niet veel meer dan een keten van tamelijk melodramatische woorden, waarin de invloed van Franciscus onmiskenbaar is.’
Mijn vergeetachtigheid was sterk afgenomen en ik bagatelliseerde vrijwel niets. Mijn moeder droeg een bloemetjesjurk.
Ik vergeleek de tekeningen van Michelangelo met Nijhoffs procedure. Michelangelo schetste bijvoorbeeld eerst in rood krijt een gestrekte linkerarm en tekende daar later gewoon overheen. Hij imiteerde zijn eigen tekeningen! Ook Nijhoff imiteerde binnen De Wolken de vertelling van De Wolken. Hij had er niet eens een rijmwoordenboek bij nodig!
Ik probeerde voor de zekerheid vergissingen te maken. Ik beweerde dat de kaart van Scandinavië grote overeenkomst vertoonde met die van Umbrië. Ik zei dat De Wolken net zo goed het verslag kon zijn van een gezelschapsspel voor vier personen, waarbij één van de vier steeds op de gang zijn beurt moest afwachten.
Dat hield de spanning er tenminste in.
Na lezing van De Wolken kon ik gewoonlijk goed nadenken. Dat had ik te danken aan mijn lees- en schrijfopleiding. En aan het ongevaarlijke karakter van taal.
‘De Wolken van Martinus Nijhoff’ maakte deel uit van een verzameling in Italië gemaakte gedichten, ongeveer 35 stuks. Nijhoff ontwierp ze als voorstudie van een groter project: een gedicht over het leven van Franciscus van Assisi.
Het geplande gedicht over Franciscus bleef onvoltooid, vermoedelijk door toedoen van Nijhoffs moeder, die het rooms-katholicisme nu eenmaal niet hoog in haar vaandel had geschreven.
Nijhoff wilde Franciscus laten zien als een humorist en imitator eerste klas, die parodieën maakte op de toen bekende poëzie.
Het gedicht zou veel grappen moeten bevatten, die in de twaalfde eeuw de ronde deden. De Wolken bevat er overigens nog een paar restanten van: ‘naar boven kijken’, ‘niet naar de vlucht van 't vreemde ding grijpen’, etc.
Mijn onderzoek laat ook zien hoe een bepaald tekort in leesonderwijs Nijhoff niet in staat stelde een onderscheid te maken tussen de woorden ‘betekenis’ en ‘bekentenis’. Deze verwarring stelt mij in staat een aardig kijkje te geven in de beroemde relatie tussen Nijhoff en zijn moeder. Nijhoffs moedergedichten kunnen voortaan beschouwd worden als het product van een verwarring.
Het in dit eindverslag gepresenteerde onderzoek is ook zichtbaar gemaakt in een toneelvoorstelling.’
In een recensie van de eerste voorstelling las ik: ‘De voorstelling probeerde in beelden uit te drukken wat het bekende gedicht van Nijhoff in woorden uitdrukt. In ontroerende
| |
| |
beelden paradeerden verschillende voorwerpen op het podium. Het was een lust voor het oog. Er waren weer bijzonder weinig mensen komen opdagen. Op deze manier komt er van kunstbeleid weinig terecht in onze stad.’
Franciscus van Assisi - zelf afkomstig uit een gezin waarin een broer hem behoorlijk dwarszat - was wellicht de eerste mens in de verder onbelangrijke Europese geschiedenis, die taal als volstrekt ongevaarlijk beschouwde.
Als hij vermoedde dat de preek weer eens zou beginnen met de tekst: ‘In den beginne was het Woord’, deed hij watjes in zijn oren.
Ik las een recensie over de musical van mijn broer: ‘Op het podium staan twee fraaie vitrines, die herinneringen aan de dichter ophalen. De spelers zingen een gedurfde potpourri uit zijn werk. Prachtige zang en dans. De opkomst was geweldig.’
Mijn broer verklaarde door de telefoon dat er inderdaad een paar minieme wijzigingen waren aangebracht. Mijn eindverslag en voorstelling zou er niets mee te maken hebben. ‘Men had het stuk een iets internationaler allure willen geven,’ zei hij.
Hij probeerde zijn bijdrage aan de veranderingen te bagatelliseren. Het waren kleine, voor velen onzichtbare wijzigingen. Ik zou er alleen maar beter van worden. De musical deugde toch al voor geen hout. Rijk de Gooijer iedere avond dronken. Enzovoort.
Ik had er erg veel zin in ter afsluiting van mijn onderzoek De Wolken voor een zaal gerenommeerde poëzie-liefhebbers voor te dragen. ‘Kon het niet wat harder,’ zouden sommigen na afloop zeggen.
Ik zou mijn voordrachtskunst belangeloos ter beschikking hebben gesteld.
Mijn vitrines waren mijn bijdrage aan de poëzie. Daarnaast leverde ik ook nog een imitatie van een gedicht op wetenschappelijk niveau.
Gewoonlijk deed in die tijd het ene onderzoek sterk aan het andere denken. Zoals het ene schilderij vaak sterk deed denken aan het andere.
Ik wilde in ieder geval De Wolken het liefste op zoveel mogelijk andere gedichten laten lijken.
|
|