De Revisor. Jaargang 14(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Lucebert Exodus fragment er naderen de vlammende bergen en o wat een zee zijn de bergen ik ben begonnen geduldig te zijn tussen haastige vlammen want het licht dat gezien is ontstoken tussen uw steile borsten een kudde streng kijkende pijlen wijst met de traagheid van pijn nu alles is weggegaan mij de weg aan een stad gedood door een stoomboot laagvarend als sluipende ziekten verlaten heb ik met goudgeschilderde lippen en dit gedaan heeft ook ulrich schoon achter krakende maskers want gade geslagen de blonde orgels der wolken op de horizon dof ontploffen en een volk van padden is in de ruimte zwaar en vergiftigend en ook en ook naast mij kronkelen de slimme en bedachte lichamen van de rechtvaardige geesten maar de ongezegelden alleen waar is dat wat in glinsterende gebouwen de dichters zingende makend hebben aangeraakt hare en zijne allerheiligste majesteit zij van cyprus en die vermeld werd op patmos zijn in koele zwarte takketorens een gloeiende appel nog gaan de argonauten gaande (want waar zijn zij nog) aan hun blauwe donkerende ruggen schommelt het onschuldige water en verdwijnend zijn zij als van middernachtelijke torens gestrooide snippers duizelende polydaukes witte hylos hoe zijn zij gezien? een hangende zee boven de bloedende ossen ofwel de plots zwevende zilverorige honden die wij daaglijks been en vlees gaven op ons gebeente en vlees dat was het laatste wetende onder gevaren vergaat het nietblijvende maar wie jaagt en waarom gaan aan de boom boven de baaierd knapen-meisjesachtige bladeren verward opwaarts als kneedde een hand haastig de op donkre gronden drijvende oogappel of ook als huilden de prachtige lippen van het paardmens in de grassen die van het volk dat afgenomen de kracht van een oude god en heeft met zwarte handen verdeeld over gewas en waterwerken ent gebergte en de vol tallig draaiende vlammen? althans door veelkleurige kennis zijn zij gelijk aan de nog slapende dingen maar rijper voor gewelddadige dromen open dat het driestaartige voorhoofd van een steeds groeiende storm niet zal rusten zich zal roeren aan hun hoornen ertsachtige of hun stenen borsten waarna zij in hun cellen verzadigd kwellen de aziatische reiziger alsof deze een prijs gaf voor die nietige vernietiging: het hoofd verlaten onder de gordel want heeft hij niet vertolkt de zeer bedaarde ruimte in een lied waarop de buik insliep en droomde van de gevleugelde benen van hermes die uit salamanders ontlook dat geschiedde nog toen voorkeurloos was en verwarmd het weten door gedachten zichtbaar tussen van hemel en aarde al de geslachten in een verziend dwingende hitte huisde ulrich die dit vlammen niet uitvond gelijk alle zwijgende sprekers hij wist van dit dooreen der waar- en gewaarwordingen [pagina 71] [p. 71] in de elmerstrasse daar gloeide hij kortademend tussen gordijnen starend naar haar herfsthand die een lentelichaam opstak als waren haar jurk haar rok een oven waarin aardewerken brandden maar haar hals werd een blauwgewelfde vlinder en haar heup een glazen koetspoort daardoorheen rinkelend reden de moren met de nog vochtige hauri-brieven van de frisse ochtend die daarachter over rivieren aanschoof met negen donkre trappen in de borst omdat dit ook gaat opwaarts met de elbe opwaarts voorbij griebo griebo voor de bergen en in de verlaten bedding zijwaarts als rood verdorde snoeken oud sachsische schepen arund een sterke visser van drenkelingen arund van ada ada de slanke die de nacht jammerend op de rug wierp in een slagschaduw dromend naar de oevers voer over blauwgroen vallende slangen met grote sneeuw in de keel naar ulrich die met kermende wolken worstelde tussen van de gewonde fonteinen gespartel radeloos omdat zij onder heerschappij verboden geheimschrift hadden onteijferd zijn volk met snachts zonaangebonden kattenogen het tweemaal driftige ei verbrijzelden want dit bedrijf en bedrog zij branden niet het laat geen licht zien gelijk de inspanning van het vluchtige lichaam van de wereld dat een oordeel is een omarming: zo draait de grote allessmekende storm zijn kronkelende vaas boven een omzichtig voortstrompelend huis waarom is uw mond uw mond die macht maakte als een onzichtbare hand schitterend als officieren zich wassend in de omvergeworpen dorpen bij barbizone daar was moed en onwetendheid hier nu ingetogen zuchtende schommel tussen japans vluchtige bloemen en moest hij zo geluidloos gaan ulrich ulrich vol verliefde vruchten naar waar huivert en blaast de naakte koude murphew, gevangen was murphew ondankbaar en gevangen was murphew terwijl de wijze man gelijk numa pompilius die slechts met de nymphen regeerde zijn mond opat en met vreugde uitdeed de ogen de in jakkergehulde schilddieren vanuit een gebiedend paspoort toegefluisterd daar waar gezichten groeien boog murphew de zweep van zijn achterhoofd gelijk ezau maar die kwam met manvolk vanuit de aarde als een bron van doornen op de voorgrond doch alleen luid grommen kon murphew rechtopstaand was hij de waterval die weergalmt voor de zieke de zeer weggeteerde nadir o zingen zingen op russische waters en over as rijden met wonden en mensen grijpen in de afgrond ook uitermate lenig treurende vingers vouwen rond een van het nest vrolijke vrouwenarm en straten en bruggen bouwen over vruchtbaarheid en vernietiging kijk dit gebeurde murphew achter zijn koestkalme deuren eveneens hij is verdwenen maar met een zak vol kinderzakdoeken en stuiters en kersen en takjes zeemos is samos is hij gezien wassend kijkend naar het oosten nog vroeg overal plantte hij de wijnstok dronk met zijn zonen zingend als was de verminkte maan hun moeder was de volwassen zon hun voedster maar op bliksems dreven veel autoos met krankzinnige lampen door de bergen en de motoren ontbladerden het groene jubelen van het voorjaar daarom ging christus een grot bewonen met de bokken en dan geheimzinnig ontstonden de vrouwen Vorige Volgende