Frans van Dooren
Salvatore Quasimodo
Van nostalgisch hermetisme tot geëngageerd humanisme
Een bestaan van reizen en trekken lijkt voor schrijvers vaak vruchtbaar te werken. De voorbeelden waarop deze veronderstelling berust liggen in de literatuur voor het oprapen. Voortdurend wisselende indrukken en contacten vormen kennelijk voor gevoelige geesten een prikkel tot creativiteit. En daarbij is het verlies van het oude meestal doorslaggevender dan de kennismaking met het nieuwe. De herinnering aan wat men heeft verloren is in de literatuur nu eenmaal een sterkere inspiratiebron dan het besef van wat men bezit.
Deze overwegingen gelden ook voor de in 1901 op Sicilië geboren Salvatore Quasimodo. Omdat zijn vader spoorwegemployé was, verhuisde hij in zijn kinderjaren van het ene stationnetje naar het andere, van provincienest naar provincienest: Modica, Aragona, Sferro, Comitini, Gela, Acquaviva, het zijn zomaar wat namen. Na de aardbeving van 1908 kwam de familie Quasimodo terecht in Messina, waar zij enkele maanden op het spoorwegemplacement in een goederenwagon woonde. Daar was de jonge Salvatore getuige van de enorme ravage, het hartverscheurend leed, de terechtstelling van de plunderaars en het ontzaglijk aantal doden (er kwamen meer dan 80.000 mensen om). Dit jeugdtrauma vormde de grondslag voor dat wat hij later zijn scienza del dolore zou noemen.
Ook toen hij ouder werd, bleef Salvatore zich verplaatsen. Na een technische opleiding in Messina vertrok hij naar Rome om daar zijn ingenieursdiploma te halen. Maar vanwege gebrek aan geld en interesse brak hij zijn studie af en probeerde hij met allerlei baantjes in zijn levensonderhoud te voorzien: hij was technisch tekenaar, bediende in een ijzerwinkel en verkoper in een warenhuis. In 1926 kwam hij te Reggio Calabria als landmeter in dienst van publieke werken. En na een verblijf in Florence (waarheen zijn zwager, de schrijver Vittorini, hem had uitgenodigd) was hij achtereenvolgens werkzaam in Imperia, op Sardinië, in Milaan en in Sondrio. Maar ook dat waren geen vaste verblijfplaatsen: vanuit Reggio nam hij vaak de veerboot naar Messina, vanuit Imperia reisde hij elk weekend naar Genua, en vanuit Sondrio nam hij vrijwel dagelijks de trein naar Milaan. Al deze verplaatsingen hadden slechts één doel: in contact te blijven met zijn literaire vrienden. Ook later, toen hij literair naam had gemaakt, bleef zijn reislust opvallend: hij doorkruiste niet alleen heel Italië maar bezocht ook vele andere landen en werelddelen.
Met dichten was Quasimodo begonnen toen hij nog in Messina op school zat. Daar vormde hij met enkele jongeren een soort van cenakel, waarin men Italiaanse en buitenlandse klassieken las, discussieerde over literatuur en politiek en zelfs een tijdschrift uitgaf. In die periode begon Salvatore (hij was toen ongeveer vijftien) ook buiten Messina gedichten te publiceren. En daarmee bleef hij doorgaan tijdens zijn vele omzwervingen van hot naar haar door Italië.
In Florence werd in 1930 zijn eerste poëzie uitgegeven, Acque e terre, een verzameling gedichten die onmiddellijk de aandacht trok en, alhoewel niet zonder reserves, positief werd besproken. Toen in 1932 in Genua en in 1936 in Milaan nog twee andere bundels waren verschenen, was Quasimodo's naam als dichter gevestigd. Zijn poëtische ader bleef vloeien en om de paar jaar kwam er nieuw werk van zijn hand uit. Het heeft weinig zin om in dit verband alle titels op te sommen. Het gaat in totaal om een dozijn bundels en verzamelbundels, waarvan de laatste, Dare e avere, het licht zag in 1966.
Overigens schreef Quasimodo niet alleen gedichten maar ook literaire essays, tentoonstellingsinleidingen, kunstmonografieën, muzieklibretti en columns. Maar bovenal was hij een begenadigd en productief poëzievertaler. Zijn vertalingen zijn in het algemeen geen letterlijke omzettingen maar herdichtingen in een zeer persoonlijke (en daardoor nieuwe en gedurfde) toonzetting. Zijn werk op dit gebied, dat niet hoog genoeg kan worden aangeslagen, bestrijkt een groot deel van de klassieke en moderne literaturen: van Homerus tot Catullus, van Sophocles tot Vergilius, van Molière tot Shakespeare, van Neruda tot Arghezi, van Cummings tot Eluard.
Als dichter, schrijver en vertaler vond Quasimodo zijn eerste maatschappelijke erkenning in 1941, toen hij te Milaan aan het beroemde conservatorium Giuseppe Verdi tot professor in de Italiaanse literatuur werd benoemd. Zijn benoeming was een benoeming per chiara fama, dat wil zeggen op grond van algemeen erkende kwaliteiten. Op deze maatschappelijke ‘beloning’ volgden nog tal van andere eerbewijzen: in 1950 de Premio San Babila, in 1953 de (met Dylan Thomas gedeelde) premio Etna-Taormina, in 1957 de Premio Viareggio. Maar de meest gezaghebbende waardering viel hem ten deel in 1959, toen hij in Stockholm de Nobelprijs voor literatuur in ontvangst mocht nemen voor zijn gedichten, die (aldus de jury) ‘met een klassieke vervoering het tragische levensgevoel van onze tijd tot uitdrukking brengen’. Quasimodo stierf in 1968 te Napels.
In Quasimodo's ontwikkelingsgang als dichter is zijn verblijf te Florence in 1929-1930 een van de belangrijkste etappes