De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Hans Berghuis Een winter in Tomi Het vertrek Een dichter zonder lied en lier verlaat het huis van ongenade. Rouw siert ogenblikken van een vrouw. Ridder O. zadelt een muildier. Zo vertrekt hij uit keizerstad Rome naar de laatste haven van het land. Tien dagen nog Romeinse grond onder de voeten maar dan aan de kade staan. Schuim van de natie scheept zich in voor landverhuizing, tuig van de richel houdt de riemen en de zeilen van de galei vast in de hand. Middellandse Zee die vraagt: wie is de blinde passagier, een mand vol papierrollen als bagage, die zo nodig mee moet op deze reis? Welke dwaas die avontuur nastreeft sleept schrijfgereedschap over zee? Geen antwoord dan het schrift dat deze balling schrijven zal. Pen, papier en inkt als gal - met heulsap tegen stormen - wapenen hem tegen elk getij binnenof buiten boord. De golven metend aan de eerste regels van de rol die Tristia zal heten, noteert hij reeds hoe hij in een land van wolven en wolfskinderen overwinterde vóórdat hij voet aan wal heeft gezet. Van zijn nabije leed is hij profeet op zee. [pagina 49] [p. 49] Goede tekens De winter is voorbij. Wat kan hij mij nog deren? Te veel. De lente, zegt men, komt er morgen aan. Ja, wanneer zal het morgen zijn? Deze tijd zal leren dat alle jaren hier te lang zijn. Want welke maand van ieder jaar blijkt overbodig? Deze maand Maart. En welke week telt hier niet mee? Derde in Maart. Eén dag vervloek ik steeds: de twintigste van Maart. Wie zoals ik in dit verlaten land tranend verjaart heeft niets te vieren. En wie vandaag in Tomi wacht op terugkeer van de zomer in het leven, die is goed jarig: staat er iemand aan de deur? Wat kom je hier doen, geboorte-geest? Geen boom is groen, geen loof ontluikt aan struiken. Geen twistappels groeien aan verdeelde twijgen en geen wingerd laat bladknop of bloesem zien. Zelfs in de zomer zal geen warme most in hoge kruiken gisten: geen zoete wijn zal rijpen aan deze kust van onherbergzaamheid. Zal ik gastvrij zijn? Geen denken aan. Ik voer geen valse naam zoals deze herbergzame zee. Moet ik je eren voor je komst? Ik heb niet eens een altaar voor je. Het dorre hout, gekapt in het woud, past als een brandstapel bij mij. En beter dan een kroon van laurier staat me de rouw die eens Electra sierde. Wat verwacht je? Dat ik jou de tafel dek? Dat ik de schenker roep? Mijn orkest speelt in dode wilgen. Geest van mijn dag, zij in Rome vieren feest. Maar ik hak hout, ik bak brood in de oven, ik steek de wik in olie aan, ik kras met het pennemes de regels van mijn leven. Ga weg. Kom hier niet terug. Dit is een dag waarop ik niet in goede tekens vlucht. De hinde Wanneer de jagers hier op jacht gaan en de evers, gespiest in de vacht, te koop zijn op de markt, dan slacht en stroopt een oude Geet voor hem het dier dat hij als proviand gekocht heeft voor de winter. Eens, in zijn derde herfst, zag hij tussen dode buit levend een jong hert. Bevend stond die kleine hinde midden in de menigte als verwachtte zij een wonder dat haar redden zou. - ‘Artemis, maak mij tot bruid van uw tempel’, hoorde O. haar blaten. Maar zo anders dan in mythen was de godheid hier niet op de markt aanwezig. En hij, die schrijvende zo vaak gedaanten van aanzien had veranderd, hij tastte in zijn beurs en bracht het losgeld voor haar naar het offerblok. Hij nam hert Iphigeneia mee naar huis. Zijn staldeur stond al open. Tomi's oude jager zag het en sprak: - ‘Meester, niet te ver van hier was er een heiligdom van Artemis, vroege inheemse godin van ons. En daar diende een Griekse als priesteres. Al in onze taal heeft zó een man uit Tauris over haar geschreven: - “Artemis en tempeldienst hielden haar vast maar aan de horizon gaf iedere verre mast haar nieuwe hoop op terugkeer. Zo zeilree was haar hart wanneer zij uitzag over zee. Dan eindelijk, in een maandoorlichte nacht, landde het schip dat haar Orestes bracht.” Dat schreef mijn streekgenoot. Het gedicht is ruw en eerlijk. Vertaal het verhaal van hier naar Rome.’ - O. dankte de jager. En beiden zagen zij hoe schuw en vroom de hinde in het stro van Taurië droomde. Vorige Volgende