De Revisor. Jaargang 13
(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||
Vertaallaboratorium
| |||||||||||||||
1. InleidingDe gangbare opvatting is dat de haikoe uit 5+7+5 lettergrepen bestaat. Dat is echter een misvatting, als men daarbij denkt aan de Japanse haikoe. En een dwaalspoor, als men meent dat het nastreven van die vorm de kwaliteit van de Nederlandse haikoe bevordert. Niet dat die maar een of andere variabele vorm zou moeten (of mogen) hebben; ik bedoel - en in zoverre sluit ik mij bij de algemene opvatting aan - dat hij wel degelijk, voor zover mogelijk, dezelfde vorm dient te hebben als de Japanse. Alleen, de Japanse haikoe bestaat niet uit zeventien lettergrepen, maar uit zeventien moren, wat impliceert dat hij een metrische structuur heeft. Mevrouw J. van Tooren schrijft in haar bekende boek Haiku. Een jonge maan, dat het schema 5+7+5, dat wil dus zeggen: de metrische structuur van de haikoe, vaak in verband gebracht wordt
met een opmerking uit de Pali-canon (Boeddhistisch geschrift), dat de duur van het langste bewustzijnsproces, dat door waarneming van de zintuigen wordt veroorzaakt, gelijk is aan zeventien gedachte-ogenblikken, elk korter dan een bliksemstraal. Want haiku is waarnemen, zien en horen; alleen de waarneming zelf waardoor de dichter werd getroffen, wordt in zijn saillante elementen door het gedicht overgedragen.Ga naar eindnoot1
De metrische structuur staat volgens dit citaat niet los van de essentiële inhoud van de haikoe, die door Rudolf W. Poortier nader omschreven wordt als
twee ervaringen die door een a-logische associatie met elkaar in spanning worden gebracht en bij ontlading inzicht geven in de verbondenheid van alle natuurlijk leven.Ga naar eindnoot2
Waarnemen (Van Tooren), ervaringen (Poortier): gemeen hebben deze beschrijvingen de nadruk op het niet-intellectuele, niet-narratieve karakter van de haikoe. Het gaat om de zuivere neerslag van een momentane beleving van de werkelijkheid via de zintuigen. De neerslag van ‘een poëtisch moment’Ga naar eindnoot3, niet verstoord en ontkracht door interpretatie, sentiment of loze woorden. Basjô leerde:Ga naar eindnoot4
Ga naar een den toe als je iets over een den te weten wilt komen. En naar bamboe, als je iets over bamboe wilt weten. En blijf daarbij niet met jezelf bezig, want dan plaats je jezelf vóór het object en kom je niets te weten. De poëzie komt vanzelf, wanneer jij en het object één zijn geworden.
In de volgende paragraaf geef ik een korte interpretatie van de Pali-soetra ter precisering van het inhoudelijk aspect van de haikoe en kom dan vanzelf op het formele aspect van de (Japanse) haikoe. Daarna komt de (Nederlandse) haikoe van 17 lettergrepen of in variabele vorm aan bod en signaleer ik de voornaamste gebreken daarvan. Tenslotte bespreek ik de metrische haikoe en de mogelijkheden tot metrische variatie en metrische nuances die deze biedt. | |||||||||||||||
2. De Pali-soetra en de Japanse haikoeIn de door mevrouw Van Tooren geciteerde soetra is sprake van een ‘bewustzijnsproces, dat door waarneming van de zintuigen wordt veroorzaakt.’ In de beperkende bijzin wordt dit bewustzijnsproces onderscheiden van andere bewustzijnsprocessen als analyse/precisering/genieten vàn, zingeving áán, of commentaar òp de waarneming. De waarnemer, het subject van de waarneming, wordt in de soetra niet genoemd. Het gaat om een activatie van het bewustzijn door (‘veroorzaakt door’) waarneming en niet door (dat wil zeggen gestuurd door, onder de contrôle van) een subject. Subject en object worden tijdens de waarneming niet onderscheiden, zij bestaan als zodanig tijdelijk niet. In plaats van ‘waarnemen’ kan de activatie van het bewustzijn waarop de soetra doelt volgens mij beter ‘gewaarwording’ worden genoemd, omdat ‘het bewustzijn’ - niet ‘het ik’! - gewaar-(dat is: geactiveerd) wordt. Een gewaarwording dan heeft, zo staat er, een bepaalde en wel uiterst korte ‘lengte’, gemeten in ‘gedachte-ogenblikken’. Uit de beschrijving van deze maateenheid blijkt, dat het om een grootheid gaat die men in het dagelijks leven als ‘een ondeelbaar ogenblik’, ‘een flits’ typeert. Het adjectum ‘gedachte-’ verwijst zeker niet naar een activiteit van een subject (een vorm van ‘denken’) maar eerder naar de neuro-psychische aard van de impulsen waaruit de gewaarwording bestaat. Als ik deze impulsen ‘bewustzijnsactiverende flitsen’ mag noemen, kan de soetra geparafraseerd worden als: Een gewaarwording bestaat uit hooguit zeventien
bewustzijnsactiverende flitsen.
Het is duidelijk waarom men deze tekst met de haikoe in verband gebracht heeft. In de eerste plaats is ook het ontstaan van een haikoe een bewustzijnsproces waarbij subject en | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
object als zodanig verdwijnen. Vergelijk de raadgevingen van Basjô in de vorige paragraaf. In de tweede plaats is er het getal ‘17’ dat zowel in de soetra als in de structuurbeschrijving van de haikoe voorkomt. Er is echter een discrepantie tussen de ‘hooguit 17’ flitsen in mijn parafrase en de ‘(exact) 17’ lettergrepen welke de Japanse haikoe volgens de gangbare opvatting zou hebben. Die discrepantie heeft mevrouw Van Tooren niet gezien. Of niet willen zien. Nu wordt in het Japans de lengte van een woord of een versvoet niet gemeten in lettergrepen maar in moren (enkelvoud: more, naar het Latijnse mora, ‘oponthoud, wijl, tijd, duur’, Japans: hakkoe). De vraag wordt dan of het variabele getal der flitsen in overeenstemming is met het vaste getal der moren. De meeste Japanse lettergrepen (of wat wij zo noemen, want dit begrip is voor de Japanner uitheems) tellen één more, zij zijn kort en open en bestaan uit één of twee fonemen waarvan de ene een vocaal is die voorafgegaan kan worden door een consonant: (c)v. De beroemde kikkerhaikoe van Basjô bestaat geheel uit zulke korte open ‘lettergrepen’, en dat is een voorbeeld uit duizenden:
Daarnaast kent het Japans ‘lettergrepen’ die op een lange o of oe eindigen, of op een korte vocaal plus n. Deze tellen twee moren. Zie de eerste versvoet van de volgende haikoe van Buson:
Ook deze haikoe heeft exact 17 moren. Daar echter de morencombinatie o-o als één o gelezen wordt, neem ik aan dat deze ‘lange lettergreep’ met één bewustzijnsactiverende flits correspondeert. Misschien geldt dat ook een ‘lange lettergreep’ als -mon. Ik kom daar in § 6 op terug. Er is in elk geval geen discrepantie tussen de maximaal zeventien bewustzijnsactiverende flitsen in de soetra en het exacte aantal moren van de Japanse haikoe in zijn standaardvorm. | |||||||||||||||
3. De ametrische Nederlandse haikoeZoals uit de vorige paragraaf genoegzaam blijkt heeft de oorspronkelijke haikoe een beregelde en symmetrische metrische structuur. Door de vertaalfout ‘lettergrepen’ voor hakkoe, ‘more’, is die metrische structuur de mist in gegaan. In haar plaats kwam een op telling van lettergrepen gebaseerde structuur, die metrisch bezien zeer wisselvallig is wegens de polyvalentie van de Nederlandse lettergreep, die immers lang of kort, en vooral beklemtoond of onbeklemtoond, kan zijn. Van de symmetrie en van het metrisch exacte verschil tussen de lange en korte versvoeten in de Japanse haikoe blijft dan niets over. Bovendien zijn onze zeventienlettergrepige haikoes vanuit het perspectief van de Japanner te lang. Dat komt vooral door de frekwentie van onze consonantclusters en slotconsonanten. In onze oren is, omgekeerd, de Japanse haikoe niet zozeer korter, als wel lichter, ‘lichtvoetiger’, ‘vlugger’. Dat heeft natuurlijk dezelfde oorzaak, maar bovendien ontbreekt ons drukaccent min of meer in het Japans en is in elk geval voor de Japanse versificatie even irrelevant als de more voor de Nederlandse. Er zijn weliswaar maatregelen voorgesteld om het manco van de lengte, alias zwaarte, te lenigen, maar een beregelde haikoestructuur is daar niet uit voortgekomen.Ga naar eindnoot5 Ter adstructie van mijn bezwaren tegen de ametrische haikoe wil ik hier eerst in het kort enkele mij bekende vertalingen bespreken van de hiervoor geciteerde (getranslittereerde) kikkerhaikoe van Basjô. De eerste is van mevrouw Van Tooren:Ga naar eindnoot6 O, oude vijver!
Een kikvors springt van de kant,
geluid van water.
De uitroep ‘o, (...)!’ is een nogal zwaar uitgevallen vertaling van het Japanse partikel ‘ya’, een kire-ji of zoals mevrouw Van Tooren het noemt afsnijwoord, dat een cesuur in de haikoe aanbrengt. ‘Soms,’ zegt zij, ‘kan men ya vertalen met O! of Zie! maar meestal is een leesteken of een accent in de zin te verkiezen.’Ga naar eindnoot7 Hier heeft zij echter beide gekozen. De woorden ‘van de kant’ heeft zij erbij gemaakt om het schema van 5+7+5 lettergrepen te vullen. In het origineel staat slechts dat hij ‘erin’ springt. De volgende vertaling vond ik in een artikel van Karel Hellemans, anoniem, maar wellicht van zijn hand:Ga naar eindnoot8 De oude vijver,
een kikker die erin springt,
geluid van water.
Deze vertaling is duidelijk lichter, en daardoor meer ‘haikoe’ dan de vorige. Mijn voornaamste bezwaar is de attributieve bijzin bij ‘kikker’ die de vertaler aan zijn zevende lettergreep helpen moest. Er is geen poging gedaan ‘ya’ te vertalen. De twee besproken vertalingen tonen duidelijk aan dat het ametrische, uit lettergrepen bestaande schema aanleiding geeft tot aanvullingen, verlenging/verzwaring van de versregel. Een serieuze maar mislukte vertaling in wat ik de ‘variabele vorm’ genoemd heb, is deze van Hendrik van Teylingen:Ga naar eindnoot9 De oude vijver;
een kikker springt in
het water - dat geluid.
Deze vertaling is iets te ingenieus: het geluid is niet dat van ‘een kikker die in het water springt’, maar dat van het (stomme) water in de vijver. ‘Ya’ is vertegenwoordigd door de puntkomma. Tenslotte nog een Engelse vertaling, eveneens in variabele vorm, van zuster Joan Giroux:Ga naar eindnoot10 An old pond
A frog jumps in
The sound of the water.
Hier blijft ‘ya’ impliciet. Doordat de vertaalster weinig leestekens gebruikt laat ze de realisatie ervan aan de lezer over. Verrassend is haar gebruik van de lidwoorden in de eerste en laatste versregel. Van de metrische structuur van het origineel is in deze laatste twee vertalingen uiteraard geen spoor meer te bekennen. | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
De vertaler is gebonden aan een origineel. Dat belemmert hem. Gelden mijn bezwaren tegen de ametrische haikoe ook oorspronkelijk Nederlands werk? Dat doen ze inderdaad. Ter adstructie daarvan zal ik een drietal haikoes bespreken ontleend aan het al genoemde artikel van Rudolf Poortier.Ga naar eindnoot11 Ik kies uit de haikoes die volgens hem in 1977 tot de meest geslaagde specimina in het Nederlands behoren diegene uit, waartegen ik zelf de minste bezwaren heb: (1) De waterdruppel
glijdt langzaam van 't lotusblad...
valt in de vijver.
(2) 'n kale wintertak
in teerblauw morgenlicht zingt
de spreeuw van lente.
(3) Eenzaamheid? Ho,
Eerst even dit spinnetje
Naar buiten
De auteurs zijn respectievelijk dr Karl Emil Freitag, Lucette Oostenbroek en Hendrik van Teylingen. Mijn voornaamste bezwaar tegen (1) is dat de loodzware verwoording het momentane van de haikoebeleving tenietdoet. Het gedicht lijkt ‘bijgevuld’ volgens het schema. Ook de verwoording in (2) is loodzwaar. De eerste regel heeft in feite zes lettergrepen, want in onze taal komt de foneemcombinatie /nk/ initiaal niet voor. Overladenheid lijkt mij typerend voor deze haikoe. Een deel van de informatie is redundant en het enjambement is niet functioneel. Beter dan (2) vind ik (3), waar blijkt dat zeven lettergrepen niet per se loodzwaar zijn. Maar de vorm is niet uitgebalanceerd. Dat is mijn bezwaar. In (3) mis ik iets. In (1) en (2) krijg ik te veel. Mijn in deze paragraaf naar voren gekomen bezwaren tegen de ametrische haikoe zijn natuurlijk gebaseerd op een impliciete vergelijking met de metrische haikoe. Het is daarom de hoogste tijd tot een bespreking daarvan over te gaan, ook om aan mijn bezwaren meer reliëf te geven. | |||||||||||||||
4. Het metrum van de Japanse haikoeZoals we al in paragraaf 2 gezien hebben heeft de Japanse haikoe een metrische structuur, bestaande uit drie versvoeten van respectievelijk vijf, zeven en vijf moren. Toch ben ik bij mijn lectuur over de Japanse haikoe het begrip ‘metrum’, of een ekwivalent ervan, maar één keer (in bevestigende zin) tegengekomen, en dan nog terloops, in het woord vooraf aan een engelstalige Japanse publicatie. Er staat daar dat ‘no attempt has been made (...) to reproduce the metrical scheme of the original.’Ga naar eindnoot12 Mevrouw Van Tooren sluit zich geheel bij veel buitenlandse ‘autoriteiten’ aan wanneer zij het bestaan ervan expliciet ontkent: ‘de afwisseling van vijf en zeven lettergrepen vervangt (...) alle maat (...).’Ga naar eindnoot13 Het Japanse metrum heeft blijkbaar enkele kenmerken die zo ongewoon zijn dat men het niet als ‘metrum’ identificeert. Ik denk dat het vooral twee kenmerken zijn: de ongewone lengte van de versvoeten en de vrije volgorde van korte en lange ‘lettergrepen’. De bekendste en frekwentste klassieke versvoeten bestaan uit drie of vier moren. Voor zover men in de Griekse en Latijnse poëzie langere versvoeten onderscheidt, kunnen die in kortere gesplitst worden. Deze splitsbaarheid hangt overigens samen met de vaste volgorde van korte en lange lettergrepen in de klassieke versvoeten; men denke aan het verschil tussen de jambus en de trochaeus en andere elkaars ‘spiegelbeeld’ vormende versvoeten. Dat twee korte lettergrepen ekwivalent zijn aan één lange is een gewoon verschijnsel in het metrum van moren tellende talen: in de klassieke hexameter komen als versvoeten van vier moren zowel dactylen als spondeeën voor. Ook het gebruik van versvoeten van verschillende lengte in één gedicht, of zelfs in één versregel - een vierde kenmerk van het Japanse metrum - is niet ongewoon. Wat in dit verband echter wèl ongewoon is, is de lengte-van-één-versregel. De meeste gedichten, en daartoe kan men ook gerust de Nederlandse ametrische haikoe rekenen, bestaan uit meer dan één versregel. De Japanse haikoe ontwikkelde zich echter uit de eerste versregel, hokku, van een lang, meestal door meer dan één dichter gecomponeerd gedicht, haikai (op zijn beurt ontwikkeld uit de renga, en met als voornaamste subtypes de hyakuin (100 versregels) en de kasen (36 versregels)). Op de lengte van de metrische haikoe kom ik aan het eind van de volgende paragraaf nog even terug. | |||||||||||||||
5. De Nederlandse metrische haikoeHet Nederlands kent geen moren, wel beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. (De relativiteit van deze termen kan zolang buiten beschouwing blijven.) Dat zijn de constituenten van de Nederlandse versvoet. Kan een op lengte gebaseerd metrum ‘vertaald’ worden in een op drukaccent gebaseerd? Toen onze voorouders zich door de klassieke poëzie lieten inspireren meenden zij van wel. Zij vervingen de korte, eenmorige lettergrepen door onbeklemtoonde, de lange, tweemorige door beklemtoonde. Dat was vrij eenvoudig en ook voor de hand liggend, want er is geen alternatieve oplossing. Lengte is geen distinctief kenmerk van het metrum in Nederlandse poëzie. Eenzelfde oplossing is mogelijk voor het haikoemetrum. Daar het Japans weinig ‘lange lettergrepen’ telt en deze bovendien geen vaste plaats in de versvoet innemen (zie vorige paragraaf), stel ik de beklemtoonde lettergreep eenvoudig gelijk aan twee moren, de onbeklemtoonde aan één. De eerste en derde versvoet van de Nederlandse metrische haikoe bestaan dan uit bij voorbeeld één beklemtoonde en drie onbeklemtoonde lettergrepen in willekeurige volgorde, terwijl de middelste versvoet twee onbeklemtoonde lettergrepen meer telt. Twee onbeklemtoonde lettergrepen kunnen daarbij vervangen worden door één beklemtoonde. En, zo zal men geneigd zijn te denken, omgekeerd..., maar zo eenvoudig ligt het niet. In elke woordgroep of zin zijn er meer klemtonen van wisselende sterkte dan voor het metrum relevant zijn. Om een concreet voorbeeld te geven, het zinnetje ‘zij maakt een wandeling’ kan zowel in een twee- als in een drieledig metrum gebruikt worden:
| |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
Yasuhara Teishitsu (1609-1673)
De lettergrepen met voor de interpretatie van het metrum relevante beklemtoning heb ik aangegeven met x́. Het geciteerde zinnetje is derhalve metrisch polyinterpretabel. Welke interpretatie men kiest kan van de context en andere factoren afhangen. Ik noem deze beklemtoning het versvoetaccent. De overige lettergrepen (x) blijven bij scandering ‘onbeklemtoond’, wat niet wil zeggen dat hun relatieve beklemtoningsgraad niet belangwekkend kan zijn bij een meer gedetailleerde studie van de klankstructuur van het gedicht, of dat deze in de voordracht niet zou mogen uitkomen. Voor de vaststelling van het metrum is echter slechts relevant dat zij geen versvoetaccent hebben. Hadden ze dat wel, dan zouden ze de versvoet delen, wat bij een twee- of drieledig metrum niet gauw zal gebeuren. Indien we hetzelfde zinnetje nu als tweede versvoet in een metrische haikoe zouden aantreffen kan dat slechts op één manier metrisch geïnterpreteerd worden, namelijk als één lettergreep met versvoetaccent en vijfoverige. Het versvoetaccent ligt uiteraard op de eerste lettergreep van wandeling:
x x x x́ x x
Omdat wij gewend zijn aan kortere versvoeten, zullen wij aanvankelijk de neiging hebben ook bij voorbeeld ‘maakt’ (enigermate) te beklemtonen. Daar is ook geen enkel bezwaar tegen als we de ‘voordracht’ maar van de ‘metrische interpretatie’ onderscheiden.Ga naar eindnoot14 De laatste is gebaseerd op kennis van ‘de regel voor het metrum van de Nederlandse haikoe’, en de mogelijkheden tot ‘variatie’ daarop. Hierover straks meer. De versvoeten van de haikoe zijn betrekkelijk lang en kunnen daarom gesplitst worden. Door zo'n ‘deling van de versvoet’ ontstaan twee nieuwe versvoeten, elk met een versvoetaccent. En omdat de versvoetaccenten per definitie dominerende accenten zijn, ontstaat er tussen deze versvoeten een ‘(metrische) junctuur’ (gerealiseerd als ‘rust’ of ‘knik’), zoals die er ook is tussen ongedeelde versvoeten, tenzij deze junctuur ‘verdoezeld’ is,Ga naar eindnoot15 wat bij kortere versvoeten zeer vaak het geval is, maar bij de haikoeversvoeten hoogst onwaarschijnlijk is. Bij deling van de versvoet wordt het aantal ‘overige lettergrepen’ met één verminderd. De junctuur tussen de versvoeten wordt genoteerd als een schuin streepje, een virgule:Ga naar eindnoot16
Ik wil nu de regel voor het metrum van de Nederlandse haikoe formuleren:
Als voorbeeld van een practische toepassing van deze regel geef ik nu een metrische vertaling van de kikkerhaikoe van Basjô. Ik zet de metrische interpretatie ernaast:
| |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
Zoals blijkt heeft de metrische haikoe niet alleen een vaste (door de vrije plaatsing van het versvoetaccent tegelijkertijd variabele) structuur, hij is ook korter dan de haikoes van zeventien lettergrepen. Hoe lang is hij dan wel? Vergelijking met een geijkt voorbeeld uit de versleer, de openingsregel van Gijsbreght van Aemstel kan ons daar een idee
Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten / x x́ x x̗ x x́ / x x̗ x x x́ x /
Met x̗ geef ik een lettergreep met verdoezeld versvoetaccent aan. In Vondels alexandrijn tellen wij dan vier (onverdoezelde) versvoetaccenten en negen overige lettergrepen. Dat is - toevallig, want de beklemtoning van de alexandrijn varieert - exact evenveel als een metrische haikoe met één deling van de versvoet. Met andere woorden: de metrische haikoe is bij benadering even lang als één zesjambische versregel.Ga naar eindnoot17 | |||||||||||||||
6. Metrische variaties en metrische nuancesIn elk metrisch systeem komen, naast de regel, ‘variaties’ voor. Deze kunnen alleen gewaardeerd worden tegen de achtergrond van de regel. Als het goed is zijn ze ofwel niet of nauwelijks opvallend (storend), ofwel iconogeen.Ga naar eindnoot18 In de metrische haikoe kan men twee vormen van metrische variatie verwachten: enjambement en hypermetrie. Van beide zal ik straks een voorbeeld geven. Iconiciteit kan ook in een regelmatige haikoe gevonden worden. Ik zal dan, ter onderscheiding van metrische variatie, van ‘metrische nuance’ spreken. Ook daarvan straks een voorbeeld. Iconogeen enjambement vindt men in de volgende haikoe van Gyôdai:Ga naar eindnoot19 Ochi-ba ochi-
kasanarite ame
ame wo utsu
Mevrouw Van Tooren vertaalt:Ga naar eindnoot20 Bladeren vallen
op gevallen blad; regen
slaat neer op regen.
En Hendrik van Teylingen, die het Japanse origineel in 3-9-5 indeelt, vertaalt:Ga naar eindnoot21 Bladeren rijzen
vallend op, regen klettert
op regen.
Mijn metrische versie luidt: Ozaki Kōyō (1869-1903)
| |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
De ontregeling door regen en wind is door Gyôdai niet alleen in woorden maar ook in de enjambementen uitgedrukt. Zij ontregelen het metrum, en wel op heel bijzondere wijze. Bij de term ‘enjambement’ denken wij in de eerste plaats aan interlineair enjambement. In vrije verzen - en daar horen ook de vertalingen van mevrouw Van Tooren en Hendrik van Teylingen toe - creëert het een spanning tussen enerzijds de syntaxis, anderzijds typografie en, in voorkomende gevallen, rijm. In een metrische context wordt bovendien de interlineaire junctuur ‘gedislokeerd’; syntaxis plus metrum nemen een onverwachte loop. Er is in de westerse versleer tot nu toe geen reden geweest om over ‘interpedisch enjambement’ te spreken. De kortheid van onze meest gangbare versvoeten maakte dat het te vaak voor kwam om interessant te zijn. Dat verandert met de introductie van het haikoemetrum met zijn lange versvoeten. De lange versvoet heeft in hogere mate een eigen identiteit dan de korte. Bovendien is die identiteit in vergelijking met een (langere) versregel van een duidelijker op te vatten lengte. Ergo is het effect van het interpedisch enjambement bijzonder sterk! (of zou dat althans moeten zijn, want het is de vraag of de Nederlandse lezer al voldoende vertrouwd is met het ‘nieuwe’ haikoemetrum om een metrisch verwachtingspatroon te hebben dat door het interpedisch enjambement doorbroken wordt - en of hij dat effect kan vergelijken met het metrisch effect van bij voorbeeld interlineair enjambement in een vijfjambische context.) Om tot de haikoe van Gyôdai terug te keren, de enjambementen in de ametrische vertalingen zijn bij lange na niet gelijk te stellen aan de interpedische enjambementen van het origineel. Verder vind ik dat geen van beide vertalers de poëtische kracht van ‘ochi-ba ochi-kasanarite’ zelfs maar heeft weten te benaderen en dat beiden het natuurverschijnsel verwoord in ‘ame ame wo utsu’ niet voor zich gezien hebben: volgens mij ‘slaat’ de regen, door windvlagen gedreven, de vallende regen, niet de regenplassen op de grond. Naast enjambement heb ik hypermetrie als een metrische variatie genoemd. Iconogene hypermetrie meen ik in de tweede versvoet van de volgende haikoe van Kitô gevonden te hebben:Ga naar eindnoot22) Hi wa ochite
masu ka to zo miyuru
haru no mizu
De vertaling van Daniel C. Buchanan correspondeert regel voor regel met de Japanse versvoeten, die van Van Teylingen klinkt natuurlijker maar is minder accuraat:Ga naar eindnoot23 The sun having set,
Has it increased in volume
The waters of spring?
De zon gaat onder
in de lenteavond; nee maar,
stijgt het water?
Het metrum van de Japanse haikoe is in de tweede versvoet gevarieerd: er zijn acht in plaats van zeven moren. Ik vat deze toename van het aantal moren als een icoon van de toename van het water op. In de vertaling van Buchanan is dit icoon verloren gegaan. In die van Van Teylingen ook, al heeft daar de tweede versregel acht lettergrepen. Dat kan immers toeval zijn. De tekst van de eerste en derde versvoet van het origineel is eenvoudig, die van de middelste lastiger. Ik begin daarom met de eerste en de derde:Ga naar eindnoot24‘Ochite’ is een vorm van het werkwoord ‘ochiru’ dat in een andere vorm ook in de haikoe van Gyôdai voorkomt. ‘Wa’ is een enclitisch partikel dat het eraan voorafgaande woord onderwerp maakt en bovendien aangeeft ‘dat er nog iets anders aan de hand is’. Dat laatste in tegenstelling tot zijn pendant ‘ga’ die naast de het onderwerp identificerende functie iets van ‘gelukkig maar’, ‘mooi zo’ betekent. Buchanan lijkt deze aspectuele functie van ‘wa’ te vertalen door de zon Matsuo Bashō (1867-1903)
| |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
(‘it’) onderwerp van de volgende zin te maken. De tweede versvoet bevat werkwoorden en drie partikels. ‘Masu’ betekent ‘(het) neemt toe’. ‘Miyuru’ = ‘het schijnt’. Het laatste wordt versterkt door het voorafgaande ‘zo’ dat verwondering uitdrukt en vertaald kan worden met ‘wel’. ‘Ka’ duidt twijfel aan en is soms ekwivalent aan een vraagteken. ‘To’ tenslotte, kan zowel ‘of’ als ‘zo (zegt/denkt, etc.)’ betekenen. Dus:Mijn metrische vertaling met hypermetrie in de tweede versvoet, vergelijk de metrische interpretatie ernaast, is:
‘Nu’ in de tweede versvoet is mijn vertaling van het aspect van ‘wa’ in de eerste versvoet van het origineel. De tweede versvoet heeft één ‘overige lettergreep’ te veel. Daarmee is het icoon bewaard, hoewel ook de eerste versvoet één lettergreep te veel heeft, wat níet functioneel is. Nu een voorbeeld van een metrische nuance, gevonden in de al in paragaaf 2 geciteerde haikoe van Buson:Ga naar eindnoot25 Ômon no
omoki tobira ya
haru no kure
‘Ômon’ is een samenstelling. ‘Kure’ een gesubstantiveerd werkwoord. Een eenvoudige tekst, die echter zowel poëtisch geraffineerd is als geladen met een stemming die voor de niet-Japanner niet onmiddellijk evident is. Blyth zegt daar het volgende over:
The great gate us that of a daimyō's mansion or of a large temple. The doors are thick, and studded with iron. Someone has come to close them, and there is a groaning and creaking as the doors unwillingly close. Then there is the connection with spring, a certain feeling of loneliness and inevitability.
Ik wil daar twee dingen aan toe voegen. In het voorjaar, als de dagen lengen, is de schemer lang in Japan. Dat kan het door Blyth veronderstelde gevoel versterken. Verder heeft ook de geisja-wijk een ômon die 's avonds gesloten wordt. Zinspeling daarop lijkt me bij een levensgenieter als Buson niet uitgesloten. Ik ben, na veel probeersels, tot de volgende vertaling gekomen:
De klankstructuur van de originele eerste voet vertraagt het tempo. Hetzelfde effect wordt in mijn vertaling bereikt door de deling van de eerste versvoet. Het Japanse adjectief ‘omoki’ (‘zwaar’) zet initiaal de assonantie en acconsonantie in ‘ômon no’ voort. Dat rijmicoon heeft in mijn vertaling als ekwivalent een ‘zware’ tweede deling van de versvoet, die bovendien allittereert met draaien en (poort-)deuren. Daar ook Buson de poort niet nader omschrijft en ‘poort’ toch al enigszins monumentaal klinkt, lijkt me de weglating van nadere specificatie geen verlies. Wel heb ik ‘draaien... dicht’ toegevoegd. Dat lijkt me onontbeerlijke informatie. | |||||||||||||||
7. ConclusieDaar de Japanse haikoe (1) metrisch gestructureerd is, (2) een verzelfstandigde versregel is, (3) een bij deze structuur passende inhoud heeft die slechts de neerslag van een gewaarwording is, zijn de zeventienlettergrepige en variabele Nederlandse haikoe's inadekwate imitationes. De voordelen van de door mij voorgestelde metrische Nederlandse haikoe zijn dat deze (1) een structuur heeft van drie versvoeten waarin de plaats van het versvoetaccent niet vastligt (wat 4×6×4=96 mogelijk varianten geeft), (2) waarbij bovendien deling van de versvoet plaats kan vinden en iconogene metrische nuances kunnen ontstaan, (3) terwijl de regel voor het metrum gevarieerd kan worden door interpedisch enjambement en hypermetrie, welke natuurlijk ook weer iconen kunnen vormen. Verder krijgt de Nederlandse haikoe door de invoering van het metrum bij benadering de lengte van een versregel, en tenslotte zal het streven naar deze metrische vorm de neiging tot breedsprakigheid van de Nederlandse haikoedichters beknotten en hun leren hun gewaarwordingen te grijpen terwijl ze nog ‘zuiver’ zijn. Ik zeg ‘streven naar deze metrische vorm’, want de regel voor het metrum mag ons natuurlijk niet tyranniseren. Laat Basjô het laatste woord hebben, maar vergeet niet dat hij metrische haikoes maakte en het dus over de mogelijkheid tot variatie (hypermetrie) heeft:Ga naar eindnoot26
Onderzoek maar eens verzen met drie, vier, vijf of zelfs zeven moren extra, en kijk of ze goed klinken of niet. En onderzoek ook verzen met maar één more te veel, want die kan het metrum verstoren. |
|