De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] C.L. van Minnen Het zijn de ogen die het doen, hun waakzaamheid: vaststaat dat zij gekeken heeft tot zij vlak ernaast deden stilhouden. Wie schrikt nu nog, wie ziet het ontoonbaar hier aangetoonde? Zij is gelukkig niet alleen; veiligheidshalve worden, twee zalen in het rond, al zijn mensen er vlak naastgekeken. De studies, geen ijver naar fraais, maar van toekomstige verzoekingen het ongezien contract vast op papier. Het zijn de waakzame ogen waarmee hij hen onteigende. Incrustatie Zo ligt het daar dan plotseling te verdwijnen, geschilderd kunstlicht in de omtrek mengend. Belichaam zoveel je wilt, een majesteitelijk komen tussenuit; een enkel uitzicht weet je, het weet je altijd weer te vinden. Zwart als de nacht glimt het vel plaatstaal, en om dat te spiegelen is er transparante folie gespannen. In staat van beving zonder toon, waar de voegen ribbelen en nagels doorschieten, staat het te wachten. Ze hangen al te lang in de bomen ondersteboven, met minder vlerken ieder uur. De zon komt niet op: inmiddels moet hij verpulverd zijn, het poeder voortaan uitgestrooid over een stijf bevroren oceaan. Het was er toch al, een begin althans van ondergaan, een wanklank die wel wil maar ontijdig wordt gerekt. Niet dan zich verliezend zet vloeistof uit, haar grensgebied ontledigt het veelvlak metterdaad. Vorige Volgende