B. Zwaal
De buren bevaren de nachtbaren.
Overdag stommelen zij stroef op de zolder van buurvrouw
maar tegen de avond beginnen de planken van de zolder te golven
en dwingen zij met zoete schommelingen buurvrouw haar huis te
Zij dragen haar tussen hen in over straat, slaan een hoek om,
passeren het Helden der Zee Plein en rollen haar, de goedlachse
buurvrouw, in een jol en gaan met haar de nachtbaren bevaren.
Eerst voelen ze waar zij tegen kan: deining, haringvangst,
palingtrek, spui en tij, brekers, grondzee. Al betastende
buurvrouw's hoedanigheid in groot gevaar, althans bij grote druk,
leren zij haar anders waarderen dan luierspoelende grasveldbenatter
of overhemdstrijkende huiskamerkachel of zolderbetredende
Nu, nu is zij worstig, morsig, seinbelust, palinggevoelig, kuitwaarderend
en meer; kortom op en top eerste klas buurvrouw althans
zolang het nachtbaren bevaren duurt.
Tot de morgenster gloort en zij in een wastobbe naar huis wordt
gereden, drijfglad in bed wordt gerold.
Morgen spreken we je dichter en nader, lieve buurvrouw, rol om en
om in je slaap, roep onze namen, wij zijn nabij door de muren.
Eenzaam dobbert de jol aan zijn touw, vannacht getuige van
taferelen, nu lek van herinnering.
Maar buurvrouw ontrukt zich aan haar dromen, sluipt onhoorbaar
naar het Helden der Zee Plein, slaat ieder die haar tegenkomt neer.
De ijzeren buurvrouwenvuist, mopsig en rond, van onbreekbaar marmer,
liefelijke vingers van lood.
Midden op het plein rukt zij zich de laatste kleren van het rolronde
diepstekende lijf en danst krachtig op één been en zet zich midden in
De Helden der Zee ontwaken, staan op van de Razende Bol en de Haakse
Gronden, maar voordat zij arriveren zijn alle buren van de schuine
daken afgegleden, kletterende pannen deren hen niet, en rollen over
de in nachtbaren bevaren getrainde buurvrouw, en zij trekt hen kordaat
naar zich toe en ontvangt hen liederlijk met zeemanszang.
|
|