8
In de literatuur staat ‘wit’ hoog genoteerd. Hoe meer wit, des te beter. In de literatuur moet je, om te lezen wat er staat, ‘tussen de regels lezen’.
Is het mooiste boek niet het boek dat helemaal wit is? Geen schrijver die niet 's met deze gedachte heeft geflirt. Maar wie het geprobeerd heeft weet 't: erg veel wit verdraagt een boek nou ook weer niet. Toen ik mijn Een Fries huilt niet bijna klaar had, de bladzijden waren al genummerd en ik had het de eerste keer doorgelezen, zag ik, terugkijkend, dat het boek ergens op eenderde van het verhaal, twintig bladzijden lang, een grote indifferente plek bevatte, daar stond niets. En toch, al die bladzijden op zich waren de moeite waard, ik had ze niet voor niks laten staan: schitterende medaillons die mij boeiden en vermaakten - maar waarom alleen zo van zo dichtbij? Waarom reikte hun betekenis niet verder dan de bladzij waarop zij waren getypt? Ik heb, toen deze kwestie zich niet oploste, nogal bruut en bijna blindelings een greep in het typoscript gedaan, het aantal bladen geteld en vervangen door evenzovele blanco vellen papier en die weer in het typoscript gedaan, genummerd en al. Eindelijk een boek met de bladzijden wit achter elkaar, op een natuurlijke wijze ontstaan! Maar helaas, al bladerend door mijn typoscript bleven die witte bladzijden mij opvallen, en tegenvallen: ik las ze niet, ik had ze telkens in één keer uit.
Deze ervaring leerde mij: de witregel is niet meer, kán niet meer zijn dan een leesteken, zoals punt en komma leestekens zijn, en de nieuwe regel. Een nieuwe regel wil zeggen: het volgende gebeurt op een andere plaats. Wie een dialoog schrijft zonder er telkens bij te vertellen wie er aan het woord is, geeft dat aan door telkens op een nieuwe regel te beginnen. Een witregel daarentegen wil zeggen: nu komt een ander verhaal.
Een punt wil zeggen: hier eindigt deze zin. Een komma: hier gaat de zin zonder te eindigen over in een andere zin. Een tweede komma geeft vaak de plaats aan waar tot de eerste zin wordt teruggekeerd: de zin tussen de twee komma's zou kunnen worden weggelaten en je zou een gave zin overhouden. Hetzelfde geldt voor gedachtenstreepjes, en voor haakjes, in toenemende volgorde van nadrukkelijkheid.
Geen van de genoemde leestekens is voorbehouden aan literatuur alleen, ze kunnen net zo goed in een krant staan. En ze kunnen ook allemaal worden voorgelezen: het zijn ook voorleestekens. De witregel vormt hierop een uitzondering. Je kunt een witregel voorlezen door even te pauzeren, langer dan je bij een nieuwe regel pauzeert en je kunt een witregel in de krant afdrukken door de nieuwe regel met een sierletter te laten beginnen, maar erg veel witregels komen in een krant niet voor. En evenmin laten ze zich in die frequentie voorlezen. Een witregel is dus, veel meer dan andere leestekens dat zijn, een literair en een visueel teken. En dat laatste in duale zin. Niet alleen scheidt een witregel twee ideeën; nee, als twee witregels maar dicht genoeg bij elkaar staan vormen ze de perfecte omlijsting van één idee. Daarom, witregels in een boek - het zijn er nooit te veel. Hoe meer witregels je plaatst, des te groter is de kans om dat wat door twee witregels wordt begrensd - het idee - als een geheel te zien, eenvoudig omdat het op één bladzij staat.
Maar behalve op die bladzij staat het ook in het boek, waarmee het een geheel vormt, dat maakt juist het boek uit. Hoe die eenheid eruit ziet, zie je pas als het boek af is. Hoe ze tot stand komt heb ik al aangegeven: door het gelukkige toeval. Toeval kan gelukkig zijn als je de elementen waar je mee speelt in de hand hebt. Geen continue stroom van gedachten, maar losse, discrete eenheden die je in de gelegenheid stellen een gelukkige worp te doen.