Twee Song-dichters
vertaald en ingeleid door Daan Bronkhorst
De eerste gouden eeuw van de klassieke Chinese poëzie lag in het midden van de Tang-dynastie, rond 800. De tweede kwam in de Song, rond 1100.
Su Shi (1037-1101) ook bekend als Su Dongpo (Su Ting-p'o) geldt bij de Chinese kritiek als de grootste dichter van die tweede periode. Hij kwam uit een familie van lagere ambtenaren, was een briljant student en een ambtenaar van zeer wisselvallige carrière - precies een dozijn keer werd hij verbannen naar afgelegen posten in de bureaucratie. Su's filosofische achtergrond is een mengelmoes: confucianisme, daoïsme, Zen-boeddhisme en volksgeloof. Er zijn ruim 2300 gedichten van hem overgebleven.
Li Qingzhao (1084?-ca. 1151) is de bekendste Chinese dichteres. Ze was de dochter van een vooraanstaand letterkundige en echtgenote van een boekenverzamelaar. Haar reputatie als dichteres werd al tijdens haar leven gevestigd. Van haar gedichten zijn er maar vijftig bewaard gebleven, wat verband houdt met de tragische omstandigheden van haar leven - ze werd al jong weduwe, ze verloor belangrijke protectie en haar huis werd een paar jaar voor haar dood geplunderd. Net als andere Song-dichters dichtte Li Qingzhao op ‘melodieën’: de vorm- en rijmschema's van oude volksliedjes.