De Revisor. Jaargang 11(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Leo Vroman Het zachtste wapen Is het heus wel dat manneding dat in het heetst van ons verlangen door stok en toen pistool vervangen zo gul voorop de strijd in ging? Bevuilen straks de reuzenballen op hun snel gestrekte zuilen de maagdenbuiken der heelallen? En als die bloed of braaksel huilen waarop moet dat dan vallen? Dienen raketten tot verkrachten van kinderen en kinderpoppen dan moeten we de stalen koppen tot iets menselijks verzachten. Dan is het zoetste wapen tegen ons vreselijkste wapen: regen. Maandagochend. De lucht betrekt. Het motregent. Geen mens ontdekt dat in elk land en over alle steden sproeiselwaaiers vallen. Die nacht. Op alle daken tegen alle ramen dreunt de regen als een weerlichtloze donder. In elke hoofdstad loopt iets onder. Dinsdag stopt van al dit weer overal het luchtverkeer. Woensdagochtend. Drie soldaten blijven op inspectieronde weg en worden teruggevonden in de modder van drie gaten die aan de voet van MX Baan Q T 8 waren ontstaan. Het blijft regenen. Zondag. Even buiten Kleef zakt de eerste silo scheef. Maandag en het giet en giet zelfs in de droogste landen. Waar het heet is, giet het heet, enkel binnenshuis nog niet maar kijk toch eens: de kamerwanden glimmen van het zweet. Donderdag staan opgezwollen aderen onder elk behang en etteren een eiwitvolle massa die drie dagen lang de tapijten voedt waar bolle zakjes slijmwier in ontstaan. Bomen tuimelen in de bossen. De meeste lijm en ieder kaft van ieder schrift en boek laat los en het weerbericht wordt afgeschaft. [pagina 35] [p. 35] Het gras wordt akelig lang en bleek. De punt van een raket wordt week. Het regent nog twee weken gele bruin gevlekte pijpestelen. Mannen van de watermacht en slijkmarine graven grachten. De generaals die over blijven en vergeefs op orders wachten zien vanaf hun zachte vlotten zwellende soldatenlijven als vruchten uit hun jassen botten wittig naar de verte drijven straffeloos barsten en verrotten. De lopen der kanonnen wimpelen. Sommige raketten rimpelen. Sloot versmelt met sloot na sloot. Boeren staan wat rond te roeien op de ruggen van hun koeien want ook die doen bol en dood. Er wordt vergeefs geblaat, gekreund: al het levende geluid wordt van de doffe neerslag uit overstroomd en overdreund. De twaalfde zondag half zeven 's avonds kunnen wie nog leven opeens een rhythmisch ruisen horen dat golft als iets van lang tevoren. Dat is het zwellen en weer dalen van hun eigen ademhalen. Kinderen spitsen natte oren. Zij openen eventjes en sluiten hun mondjes, sluiten zelfs hun ogen om die stilte te verhogen ouders dobberen naar buiten drijven eerst nog even rond en voelen eindelijk vaste grond. Als vogels die hun vlerken drogen in dampen die al zonwaarts koken staan de mensen met hun handen ongelovend uitgestoken tot in het kleine straatlicht van de maan en zij vergeten hun verdriet: het regent niet! het regent niet. Wel klinkt nu uit verdronken wouden het noodgebrul van wilde dieren. Er bruisen kotsnieuwe rivieren maar zij die van elkander houden verliezen parende hun vrees want het Wapen werd weer Vlees. Voorlopig. Vorige Volgende