| |
| |
| |
Chr.J. van Geel
Begane grond
Ik spreek vanuit een donker bos
waarin geen boom, geen tak, geen knop,
waarin ontstaan tot brandhout wordt
gehakt, door niemand ooit gezien.
Er zijn maar weinig dorpen die een boom bewaren.
Door takken wiegend aan hun stam
is mijn leeg huis omringd.
Het gras dat groeit, een spleet in steen,
de winter heeft mijn lichaam ingelicht,
elk hout is met zijn boom alleen.
Wie leeft is met niets bezig,
je hoopt op wat nooit komt,
om niet te zien dat er niets is.
| |
Muur
'k Ben ouder dan ik ben, een muur om naar te kijken,
voegen en steen, vroeger in steen gemetste lijken.
Wie mij verwijt kan klimmen naar wat ik onttrek,
kan over puntig glas mijn binnenkant bereiken.
| |
Kerkhof
Een zucht gaat over alle graven
elkaar nooit weer te hoeven zien.
| |
Gras
Wat ongemoeid in stilstand overwintert
gaat ongemaaid in groeiend zonlicht dood.
| |
Aan een afwezige in mijn omgeving
Misschien dit breekbaar huis van nooit
gestorven stilte, bloei van brem,
de gouden regen in de nacht,
een lage ster, een mug, een kat,
twee ogen dwalend en een stem,
er is juist veel dat op je lijkt.
| |
Bevroren tuin
Verborgen, ondoorgrondelijk
zijn in recente sneeuw de bomen
aanwezig in de tuin gezet,
ontdaan slagvaardig en kaarsrecht
| |
| |
| |
Ontwaken
Het wakker worden van het licht,
het zichtbaar worden van de bomen,
de vogels die bij opstaan horen
van wie de nacht nooit overwint.
| |
Dit land, vroeg
De dood is heimelijk als nevel
en zich naar dijken voegt.
De koekoek roept, of spreekt,
dat in zijn bomen breekt.
| |
Mijn vader
Mijn vader heeft van ouderdom
zijn kinderstem teruggekregen,
hij formuleert zoals een kind
zou doen, precieser dan de mensen.
De mensen helpen sterven is
het enige wat je als kind kan doen.
| |
Winteravond in Nederland
Het vriest. Wij zijn nog stiller dan een struik
en lezen bij de lamp ons leven uit.
Het is de klok die tikt, het is de wind
die staat en valt, apostelen onder glas.
| |
6.1.69
Geluk dat is de buitenlucht,
een venster maanlicht en de maan,
een kerstboom naast een vuilnisbak,
opblijven om niet op te staan.
| |
Avond
Soms midden in een regel onverhoeds
teken ik niet te achterhalen schemer,
de avond moet bewegen om een woord,
Er is er geen, er zal er nooit een wezen
die als de nacht, als daglicht bij je hoort.
| |
6.1.69
Het roze wolkje dat zojuist
door de lamellen binnenscheen
is nu een horizon vol bloed.
De meeste rampen doen geen pijn,
een uiltje knappen in de zon,
geen vuiltje aan de lucht.
Deze keuze van vijftien gedichten werd ontleend aan een nagelaten typoscript, dat de titel draagt ‘Begane grond’.
E. de Waard & D. Cartens
|
|