De Revisor. Jaargang 11
(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
De prins van de sonnettendichters‘Het volstaat de toets José-Maria de Heredia aan te slaan en het geheugen antwoordt: “Comme un vol de gerfauts hors du charnier natal.” Dit moet roem zijn, als een werk totaal vergeten is... op één vers na.’ Aldus de Franse heruitgever van Heredia in 1965. Ik vrees dat zelfs dit ene beroemde beginvers de meeste lezers van ons taalgebied niets meer zal zeggen. Eens is dat anders geweest: J.H. Leopold liep hoog op met deze Parnassien, Verwey heeft het sonnet vertaald waaruit het vers komt, Prosper van Langendonck heeft de stijl van Heredia geïmiteerd in zijn sonnet ‘Hannibal’.
Heredia's bundel Les Trophées verscheen in 1893 en bevatte, behalve epische fragmenten, juist geteld 118 sonnetten. Heredia was een rijk man en hoewel hij zijn leven aan de poëzie gewijd had, schreef hij daarna niets van betekenis meer. Maar die ene bundel volstond om zijn naam te vestigen als ‘prins van de sonnettendichters’. Die reputatie kan overdreven lijken voor wie de sonnetten van Ronsard, Baudelaire en Mallarmé kent, maar iedereen zal moeten toegeven dat geen Franse dichter zijn gedichten zo gepolijst heeft als hij.
Over deze sonnetten schreef de 19de-eeuwse criticus Jules Lemaître: ‘Elk ervan veronderstelt een langdurige voorbereiding en dat de dichter maanden lang geleefd heeft in het land, in de tijd, in het bijzondere domein dat deze twee kwatrijnen en twee terzinen oproepen. Elk ervan verbindt een stuk wetenschap met een stuk droom. Zo zijn er sonnetten die de gehele schoonheid van een mythe, de gehele geest van een tijdperk, de gehele schilderachtigheid van een beschaving samenvatten.’ Les Trophées zijn inderdaad een reeks historische taferelen. Het voorbeeld van de monumentale Légende des Siècles van Victor Hugo moet de dichter voorgezweefd hebben. Maar evenmin als zijn voorganger erin slaagde de gehele geschiedenis van de mensheid in zijn michelangeleske fresco's vast te leggen, is het Heredia gelukt de evolutie van de mensheid in zijn reeks miniaturen te vereeuwigen: verder dan de renaissance is hij niet gekomen. De bundel begint met een panorama van Hellas en Sicilië. | |
[pagina 36]
| |
Naar het voorbeeld van zijn leermeester, de Parnassien Leconte de Lisle, verwijlt Heredia lang bij de Griekse mythen. Andere sonnetten, geïnspireerd op de al even geciseleerde epigrammen van de Griekse Anthologie, schilderen het dagelijkse leven in Griekenland. In een tweede sectie verschijnen de Romeinen en de barbaren ten tonele. Hier dienen dichters als Horatius en Martialis als modellen. Elders roept Heredia het proza op van de geschiedschrijver Suetonius, ‘met het ijzer van een schrijfstift met vlijmscherpe punt het meedogenloze was bekrassend’: meteen ook een beeld van de staalharde stijl die de dichter zelf voor ogen stond. Een andere historicus, Titus Livius, leverde de stof voor twee Hannibal-sonnetten, waarin hij de nu eens afgekapte, dan weer zich opstapelende zinnen en perioden van zijn voorbeeld nabootst. Hier volgt een vertaling van het eerste van deze twee ‘Punische’ sonnetten: De trebbia
De hoogten lichten op in 't dreigend ochtendgloren.
Het kamp ontwaakt. Beneden rolt en dreunt de vloed
En drenken de Numidiërs hun ruiterstoet.
Alom schalt het appel van de buccinatoren.
Want ondanks Scipio, de leugens der auguren,
De woelige Trebbia, en dat wind en regen woedt,
Laat Sempronius Consul, in prille overmoed,
De bijlen heffen en vertrekken de lictoren.
De zwarte lucht rood vervend met hun somber vlammen,
Brandden de dorpen der Insubriërs op de kammen;
Men hoorde 't verre trompen van een olifant.
En ginds, onder de brug, bij een van de pilaren,
Luisterde Hannibal, peinzend en triomfant,
Naar 't voetgeroffel der Romeinse legerscharen.
Dit gedicht is een prachtig voorbeeld van de manière van Heredia: een combinatie van archivarische accuratesse en een heroïsch verbeten toon. Zijn zin voor het erudiete detail blijkt bij voorbeeld uit de woordvolgorde ‘Sempronius Consul’, die zo uit het Latijn is gecalqueerd.
In een korte cyclus van drie sonnetten over de liefdesgeschiedenis van Marcus Antonius kan de dichter zijn bewondering voor de oudheid verbinden met zijn hang naar het exotische. Het resultaat is een stuk poëzie dat weliswaar herinnert aan het pompiërisme van de historiciserende schilders uit de vorige eeuw, maar dat anderzijds toch ook het grandioze métier van deze Alma-Tadema's ten toon spreidt. Het volgende sonnet baadt in de wellustige sfeer van Shakespeares Antony and Cleopatra: Antonius en cleopatra
Zij zagen allebei vanaf het hoog terras
Hoe loom Egypte insliep in de broeiigheid
En hoe de Stroom die door de zwarte Delta snijdt
Naar Saïs of Bubastis voert zijn slibaanwas.
En de Romein voelde onder het zwaar kuras,
Gevangen krijger die een kind te slapen leidt,
Hoe plooide en bezwijmde, aan zijn hart gevlijd,
Het wulpse lichaam dat door hem omstrengeld was.
Zij wendde tussen 't bruine haar het bleke hoofd
Naar wie door onweerstaanbare geuren werd verdoofd
En bood haar mond en heldere pupillen aan;
Hij, Imperator, over haar gekromd in drift,
Zag in haar grote oog, met sterrengoud gegrift,
Een weidse zee vol vluchtende galeien staan.
Door de sensualiteit van deze verzen sluipt een insinuerende symboliek: niet alleen in het slotvers, waarin Cleopatra's verraad bij de zeeslag van Actium wordt voorspeld, maar ook in de beginstrofe, waarin de hoofdletters van Stroom en Delta nog wel wat anders suggereren dan de Nijl en zijn landschap.
In al deze sonnetten gaat de weergaloze plastiek gepaard met een formele perfectie, die bij het vertalen van een Romaanse naar een Germaanse taal maar moeilijk tot haar recht kan komen. Een ijkmerk van Heredia's verskunst is het rijke rijm. In het Frans waar rijmen haast te gemakkelijk is, kan het een uitdaging zijn tegelijk de meest gelijkende en toch de meest onverwachte rijmwoorden te kiezen. Mèt zijn collega's Parnassiens, die een geraffineerde versificatie voorstonden, kiest Heredia als rijm graag vreemde woorden: leenwoorden, vaktermen, uitheemse eigennamen. Dat gebeurt ondermeer in het hiernavolgende sonnet, dat aan de aanvang van de derde sectie (Middeleeuwen en Renaissance) staat. In het octaaf vinden we hier vier vrouwelijke rijmen op -acre. Dit is op zichzelf al een waagstuk, aangezien er in het Frans maar een goed dozijn woorden zijn met deze eindklank. Heredia is op dergelijke zeldzame rijmen verliefd. Hij kiest om te beginnen het woord ‘nacre’ (parelmoer, hier als kleurnaam) en hij laat daarop géén substantief rijmen, maar met een gezochte variatie een werkwoordsvorm: ‘consacre’. Dan volgt het rijmwoord ‘sacre’ (dat voor Franse oren even ongewoon klinkt als de vertaling ‘sakervalk’ in de onze) en tenslotte de vreemde eigennaam ‘Saint-Jean d'Acre’: volmaakt vakmanschap voor poëtische gourmets. Naast die vrouwelijke rijmen komen vier mannelijke rijke rijmen: ‘barons’, ‘chaperons’, ‘clairons’ en ‘hérons’ (de r steunt hier de rijmklank). Over het rijke rijm zei de dichter | |
[pagina 37]
| |
La trebbiaL'aube d'un jour sinistre a blanchi les hauteurs.
Le camp s'éveille. En bas roule et gronde le fleuve
Où l'escadron léger des Numides s'abreuve.
Partout sonne l'appel clair des buccinateurs.
Car malgré Scipion, les augures menteurs,
La Trebbia débordée, et qu'il vente et qu'il pleuve,
Sempronius Consul, fier de sa gloire neuve,
A fait lever la hache et marcher les licteurs.
Rougissant le ciel noir de flamboîments lugubres,
A l'horizon, brûlaient les villages Insubres;
On entendait au loin barrir un éléphant.
Et là-bas, sous le pont, adossé contre une arche,
Hannibal écoutait, pensif et triomphant,
Le piétinement sourd des légions en marche.
| |
Antoine et cleopatreTous deux ils regardaient, de la haute terrasse,
l'Egypte s'endormir sous un ciel étouffant
Et le Fleuve, à travers le Delta noir qu'il fend,
Vers Bubaste ou Saïs rouler son onde grasse.
Et le Romain sentait sous la lourde cuirasse,
Soldat captif berçcant le sommeil d'un enfant,
Ployer et défaillir sur son coeur triomphant
Le corps voluptueux que son étreinte embrasse.
Tournant sa tête pâle entre ses cheveux bruns
Vers celui qu'enivraient d'invincibles parfums,
Elle tendit sa bouche et ses prunelles claires;
Et sur elle courbé, l'ardent Imperator
Vit dans ses larges yeux étoilés de points d'or
Toute une mer immense où fuyaient des galères.
| |
VitrailCette verrière a vu dames et hauts barons
Etincelant d'azur, d'or, de flamme et de nacre,
Incliner, sous la dextre auguste qui consacre,
L'orgueil de leurs cimiers et de leurs chaperons;
Lorsqu'ils allaient, au bruit du cor ou des clairons,
Ayant le glaive au poing, le gerfaut ou le sacre,
Vers la plaine ou le bois, Byzance ou Saint-Jean d'Acre,
Partir pour la croisade ou le vol des hérons.
Aujourd'hui, les seigneurs auprès des châtelaines,
Avec le lévrier à leurs longues poulaines,
S'allongent aux carreaux de marbre blanc et noir;
Ils gisent là sans voix, sans geste et sans ouïe,
Et de leurs yeux de pierre ils regardent sans voir
La rose du vitrail toujours épanouie.
| |
Les conquérantsComme un vol de gerfauts hors du charnier natal,
Fatigués de porter leurs misères hautaines,
De Palos de Moguer, routiers et capitaines
Partaient, ivres d'un rêve héroïque et brutal.
Ils allaient conquérir le fabuleux métal
Que Cipango mûrit dans ses mines lointaines,
Et les vents alizés inclinaient leurs antennes
Aux bords mystérieux du monde Occidental.
Chaque soir, espérant des lendemains épiques,
L'azur phosphorescent de la mer des Tropiques
Enchantait leur sommeil d'un mirage doré;
Ou penchés à l'avant des blanches caravelles,
Ils regardaient monter en un ciel ignoré
Du fond de l'Océan des étoiles nouvelles.
| |
[pagina 38]
| |
zelf dat het iets was ‘als de vederbos of het schuimend franje dat met een dondergeratel of een bekoorlijk gekabbel het uitlopen van een prachtige roller begeleidt.’ Het glasraam
Dit raam heeft edelvrouwen en baronnen koen,
Met glans van goud, azuur, vlam, parelmoer omtogen,
Onder de hand die benedijdde uit den hoge,
De trots zien neigen van hun helmbos en kaproen;
Toen zij bij het geschal van horen of klaroen,
De lans omkneld, door gier- of sakervalk omvlogen,
Naar bos of veld, Byzantium of Akkra togen
Ter kruisvaart of ter valkerij op 't reigerhoen.
Thans liggen naast hun burchtheren de vrouwen daar,
De windhonden trouw aan het spitse schoenenpaar,
Languit gestrekt op de wit-zwarte marmerruiten.
Zo rusten zij gehoorloos, roerloos, woordeloos,
En staren met hun stenen ogen voor zich uit en
Zien niet de nog altijd ontloken vensterroos.
Heredia werd in 1842 als zoon van een Spaanse vader en een Franse moeder bij Santiago de Cuba geboren. Zijn naam verraadt dat hij afstamt van de Spaanse conquistadores. Een van zijn voorvaderen vergezelde Fernando Cortez op diens veroveringstochten naar Mexico en stichtte in 1533 de stad Cartagena in het huidige Columbia. De dichter bleef zijn leven lang gefascineerd door dit roemrijke verleden. Hij verliet Cuba op jeugdige leeftijd en studeerde in Parijs aan de Ecole des Chartes, de school voor het onderzoek van de oude oorkonden. Die historische kennis zou hij gebruiken in de poëzie die daarna zijn ‘nobel tijdverdrijf’ werd. Van de conquistador Bernal Diaz del Castillo vertaalde hij de Historia Verdadera de la Conquista (De waarachtige historie van de verovering van Nieuw-Spanje), en in het epische fragment Les Conquérants d'Or roept hij dezelfde tijd op. Maar minder geforceerd dan dit gedicht, waarin hij ‘Pascual d'Andagoya’ laat rijmen op ‘côtoya’ en ‘Archevêques’ op ‘Aztèques’, is zijn beroemdste sonnet ‘Les Conquérants’, waarin hij met gloed de tocht beschrijft van hen die op zoek naar het Verre Oosten een Nieuwe Wereld vonden: verzen die de paradox realiseren van een dichtkunst die onder een onbewogen klassiek oppervlak trilt van romantisch heimwee: De veroveraars
Als een vlucht giervalken uit het geboortegraf,
Moe in hooghartige ellende te verkwijnen,
Voeren uit Palos de Moguer elk kapitein en
Zijn troep beroesd van ruwe heldendromen af.
Men ging 't metaal veroveren, de toverstaf
Die lag te rijpen in Zipango's verre mijnen,
En de passaten deden diep hun sprieten deinen
Naar waar mysterie 's werelds westerrand omgaf.
Door 's avonds op een grootse dageraad te hopen
Lieten zij de azuurglans van de zee der Tropen
Hun slaap begoochelen met een spiegeling van goud;
Of op de boeg van hun blanke karvelen zagen
Zij in een uitspansel dat nog nooit was aanschouwd
Vanuit het Oceaandiep nieuwe sterren dagen.
|
|