De Revisor. Jaargang 11
(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Gemengde gevoelensWie is de ‘noodlottig getroffene’ in het verhaal De Binocle van Couperus?Het verhaal ‘De Binocle’ van Louis CouperusGa naar eindnoot1 is zowel populair bij scholieren als letterkundigen. Het is spannend, niet te lang en het leent zich uitstekend voor een grondige structuuranalyse. T. Anbeek en J. Fontijn nemen dit verhaal dan ook op in de inleiding van hun schoolboek Ik heb al een boekGa naar eindnoot2 en wijzen op de opvallende herhalingselementen die Couperus toepast en het verschuivende perspectief. Fontijn werpt in een artikel in De RevisorGa naar eindnoot3 een nieuw licht op het verhaal door een parallel te trekken tussen het schouwspel op het toneel - de opera ‘Die Walküre’ van Wagner en met name de liefdesscène tussen Siegmund en Sieglinde - en het gooien van de binocle door een jonge man naar het kaalschedelige hoofd van een man in de zaal. In hun analyses gaan Anbeek en Fontijn niet in op het slot van het verhaal en juist dit is zo intrigerend. Daarin misleidt Couperus de lezer op een voortreffelijke wijze. Het verhaal eindigt namelijk niet met het werpen van de binocle. Voor de duidelijkheid zal ik eerst het verhaal kort samenvatten. Een jonge Indo-Nederlander, enigszins nerveus aangelegd, koopt in Dresden een kaartje voor ‘Die Walküre’. Hij dweept met Wagner, maar deze opera heeft hij nog niet gezien. Daar hij een plaats heeft op de eerste rij van de vierde rang, besluit hij een toneelkijker te kopen. Het valt hem op dat de opticiën een onbehaaglijke vogeltronie heeft. In de opera neemt hij de kijker op de knieën want hij is bang dat deze naar beneden zal vallen. Hij richt zijn kijker op Sieglinde, maar hij wordt afgeleid door een programma dat naar beneden fladdert. Hij ziet het neerkomen op het grijze gekapte hoofd van een dame, die het programma met haar hand als een vogel pakt. De dame zit naast een heer met een blinkende kale schedel. De jongeman voelt zich heen en weer getrokken tussen het schouwspel op het toneel en de kale schedel van de man. Het glimmende, blinkende van de schedel, ‘als een doelpunt, als een doelwit, als een volle maan’Ga naar eindnoot4, obsedeert hem. Hij moet zich bedwingen om de kijker niet naar beneden te gooien naar ‘die lokkende bol, die reuze-biljartbal’. Hij schrikt zo van deze opwelling dat hij tegen het eind van de eerste akte zijn plaats verlaat. De binocle laat hij achter. Bij de tweede akte durft hij niet meer te gaan zitten; hij blijft staan en probeert van de muziek te genieten en de kale schedel te vergeten. Na de opera rent hij snel weg. Vijf jaar later, de jongeman is inmiddels getrouwd en geslaagd in zijn carrière, keert hij terug naar Dresden. Hij ziet dat affiches ‘Die Walküre’ aankondigen en hij herinnert zich de voorstelling van vijf jaar geleden. Zijn obsessie is hij grotendeels vergeten. Hij wil weer naar de opera, maar de zaal is helaas uitverkocht. Gelukkig stelt een man met een onbehaaglijk vogelgezicht, dat hem vaag bekend voorkomt, zijn plaats beschikbaar. Het is weer de eerste rij van de vierde rang. Als hij gaat zitten overhandigt de ouvreuse hem een toneelkijker. Het blijkt de kijker te zijn die hij vijf jaar geleden achtergelaten had. Midden in Siegmunds en Sieglindes duo gooit hij de binocle de zaal in. Ik zal het eind van het verhaal letterlijk citeren, want in die laatste regels zit de misleiding. ‘Toen gebeurde het, dat in het midden van Siegmunds en Sieglindes duo, boven, op de eerste rij van de vierde rang, iemand zich schreeuwend wrong of een aanval van vallende ziekte hem overviel, of hij worstelde met een macht sterker dan hij, en door de uit haar vrome aandacht opgeschrikte zaal slingerde een hand een voorwerp de ruimte door, dat als een steen met ronde bocht stortte in de afgrond. En brulde beneden, waar naast een duivegrijze dame een kaalschedelige heer zat, een ander, een, schoon nooit gemikt of opgemerkt, noodlottig getroffene, zijn leven uit, terwijl de hersens spatten.’ De laatste alinea laten Anbeek en Fontijn (1975) onbesproken. Ze schrijven: ‘Bij herlezing van het verhaal blijkt het einde op allerlei subtiele manieren te zijn aangekondigd. Hoe verrassend het slot van De Binocle ook is, het is niet “onwaarschijnlijk” of “ongeloofwaardig” omdat het verhuld is voorbereid (...).’ Wat is dan zo verrassend aan het slot volgens de schrijvers? Fontijn zegt in zijn voorwoord van de bundel Leven in extaseGa naar eindnoot5, waarin het artikel over De Binocle ook is opgenomen, dat dit verhaal hem altijd al intrigeerde. Hij vat het als volgt kort samen: ‘Tijdens een opera van Richard Wagner gooit een nerveuze jongeman zijn toneelkijker naar het kale hoofd van een man in de zaal beneden hem.’ Door bij de interpretatie van het verhaal de laatste alinea buiten beschouwing te laten, suggereren Anbeek en Fontijn dat de jongeman met zijn binocle de kaalschedelige heer raakt, maar dat gebeurt nu juist niet. Het wordt tijd dat we die slotzin eens nader bekijken. Taalkundig levert de zin nauwelijks problemen op. Zo is ‘een ander’ subject en is ‘een, schoon nooit gemikt of opgemerkt, noodlottig getroffene’ bijstelling bij ‘een ander’. De ander is de noodlottig getroffene, er is geen andere oplossing mogelijk. Toch stelt G. Woudenberg onomwonden in zijn artikel over ‘De Binocle’ in Levende TalenGa naar eindnoot6 het volgende: ‘Dan gebeurt het onafwendbare fatale: midden onder de voorstelling slingert de jonge man, schreeuwend zich wringend en als het ware worstelend met een onzichtbare, de zware kijker de zaal in, op het hoofd van een kaalschedelige heer, die, noodlottig getroffen, zijn leven uitbrult, “terwijl de hersens spatten”.’ | |
[pagina 83]
| |
Moeilijker wordt het als je de zin semantisch gaat bekijken. Zo is de uitdrukking ‘zijn leven uitbrullen’ een neologisme van Couperus. Van Dale geeft de volgende betekenis van ‘uitbrullen’: 1. (onoverg.) ten einde brullen; -2. (overg.) brullende te kennen geven, uiten: verwensingen uitbrullen; het uitbrullen van de pijn. Couperus gebruikt het werkwoord uitbrullen overgankelijk, iemand brult zijn leven uit. Wat betekent dat echter precies? In analoge zinnen als ‘hij braakt zijn voedsel uit’; ‘hij spuwt zijn bloed uit’, is de betekenis van het bijwoord ‘uit’ naar buiten, het bloed of het voedsel verlaten het lichaam. Alles wijst erop dat de zin ‘zijn leven uitbrullen’ betekent dat iemand brullende te kennen geeft dat het leven hem verlaat. Hij sterft dus. Een volgend probleem is het woord ‘een ander’. Wie is de ander? Van Dale geeft o.a. als betekenis voor ‘ander’: ‘een persoon of een zaak die niet dezelfde is als die waarvan men spreekt of gesproken heeft of waaraan men denkt.’ De ander in het verhaal van Couperus is dus een ander dan de kaalschedelige heer waar eerder over gesproken is. Een totaal onbekende in de zaal, waar ook een duifgrijze dame en een kaalschedelige heer zitten, is de noodlottig getroffene. Iemand waarop de jongeman nooit gemikt heeft en die hij nooit opgemerkt heeft.Ga naar eindnoot7 Ik denk dat Couperus de lezer bewust misleidt. Hij doet dit op twee manieren, ten eerste door het gebruik van een ingewikkelde zin, en ten tweede door de verwachtingen die in het verhaal gewekt worden. Het verhaal zit zo knap in elkaar, met allerlei herhalingen die de spanning opbouwen, dat je als lezer verwacht en als vanzelfsprekend aanneemt dat de kaalschedelige heer getroffen zal worden. Voortdurend heeft Couperus het over ‘een blinkende schedelbol die als een doelpunt blonk’. De woorden ‘doelpunt’, ‘doelwit’ komen steeds terug. De lezer wordt door het verhaal meegesleept en leest daardoor over het slot heen. Vooral omdat in die laatste zin weer die duifgrijze dame en die kaalschedelige heer genoemd worden. Toch zit er een vooruitwijzing in het verhaal die een misinterpretatie, want dat is het, zou hebben kunnen voorkomen. De jongeman ziet een programma naar beneden fladderen en het valt op het hoofd van een grijze dame die naast een kaalschedelige heer zit. Later vindt de binocle zijn weg naar beneden en ook die valt op een ander hoofd. Het staat natuurlijk onomstotelijk vast dat het wel in de bedoeling van de jongeman ligt om de kaalschedelige heer te raken. Hij mist alleen het doel. Door de verrassende ontknoping laat Couperus zien dat het noodlot, die ongekende en onafwendbare macht, op een andere manier toeslaat dan verwacht en gedacht wordt. Het noodlot treft een ander, een toevallige toeschouwer die misschien niet eens een kale schedel heeft. Hij sterft door het noodlot en de kale man die een obsessie was voor de jongeman met de kijker wordt door het noodlot gered. Hoe je het ook wendt of keert het blijft natuurlijk doodslag. Diana van DijkGa naar eindnoot+ |
|