bleem had gewijd en verzekerde haar vanuit de hoogte van mijn vorige boek dat ik ongetwijfeld een oplossing zou vinden. ‘Maar U heeft zeker gelijk als U zegt dat wij voor een vormprobleem staan en dat wij dit probleem zouden kunnen oplossen door het eenvoudig niet te erkennen’, vatte ik haar uiteenzetting nog eens samen.
Als een hinde liep zij nu naar de kast. ‘Le moment suprême’, schertste zij ernstig toen zij een schoenendoos van een plank nam. Zij kwam ermee naast mij zitten en opende het deksel.
Ik rook de geur van de achttiende eeuw en zag, in twee rissen van zes, twaalf kleine groene boekjes zich verschuilen achter hun bolle ruggen. Zij nam er een van op schoot. Er was een elastiek omheen gedaan om het goed dicht te houden, zoals je ook wel ziet om nieuwe boeken, in de boekwinkel. De titelpagina vermeldde:
Practisyns dagwyser,
begrypende de XII Maanden des Jaars
1745
benevens de Maanden January en February
1746
Zeer dienstig
voor alle Kooplieden, Renteniers, Makelaars, Boekhouders, Cassiers,
en andere.
Alsmede een Specificatie van 't verschil der Gewigten, van 133 Koopsteeden en Landschappen.
t' Amsterdam
By d' Erven J. Ratelband en Comp.
en Gerrit Bos. 1745
Met Privilegie van de Ed: Groot Mog: de Heeren Staten van
Holland en West-Vriesland.
‘Zij gaf mij het boekje in handen en voorzichtig sloeg ik de titelpagina om. De bladzijden waren voorbedrukt: elke dag van de week kreeg eenderde pagina, maar na elke woensdag volgden er vier lege bladzijden, kennelijk bestemd voor uitgebreidere notities. Het boekje bestond dus uit lege bladzijden en verder gedateerde paginadelen. Deze paginadelen waren voor het grootste deel gebruikt voor korte aantekeningen, maar de lege bladzijden waren vaak leeg gelaten. Je zou misschien kunnen zeggen dat het boekje als zodanig een mengvorm was van een dagboek en een agenda, maar dan geen agenda waarin je opschreef wat gedaan moest worden maar juist wat je al gedaan had... een agenda achteraf. Het dagboekkarakter berustte dan op de lege pagina's die waren toegevoegd voor gedachten en beschouwingen.
Het boekje was gebonden in een vetpapieren kaft zonder opschrift, vermoedelijk in opdracht en naar de smaak van Willem Augustijn zelf. De inkt, oorspronkelijk zwart, was bruin en bleek, en de toegang tot het handschrift werd bemoeilijkt door een net van zwierige krullen aan de letters.
“Kijk, op drie januari schrijft Willem Augustijn: de 3e dito het huis gehouden, en wederom varenpillen ingenomen”, wees de achternicht van mijn vriendin mij aan, “en op de twaalfde van die maand bereiken hem verschillende nieuwjaarsmissiven uit Hulst.”
Heel rustig begon zij nu de twaalf deeltjes in pakpapier te wikkelen. Ik moest ze maar eens doorlezen en bezien of er een roman uit te bewerkstelligen zou zijn. O ja, hier en daar waren er wat bladzijden uitgeknipt, en er ontbrak ook een deel. De neef uit Friesland hield het er op dat Willem Augustijn in het ontbrekende deel zijn laatste reis naar Hulst had beschreven.’
‘Nee, ik voelde mij niet erg opgewonden toen ik terug fietste naar de stad. Waarom ontbrak er een deel, en wie had die bladzijden uit het dagboek geknipt? Willem Augustijn zelf, zijn vrouw? Of had de neef uit Friesland misschien wat bezwarende passages verwijderd?
In een toestand van schemering reed ik over de dijk: hoe moest ik de zaak aanpakken? Stof had ik nu genoeg, een hele tas vol, maar hoe die te draperen rond mijn onderwerp? In feite had ik nog helemaal geen onderwerp; Willem Augustijn zou mijn onderwerp moeten worden, maar hij was het nog niet.
Voor alles zou het er op aankomen, met hem in contact te komen. Als hij zich tenminste maar niet zo verborgen had gehouden in zijn dagelijksheid! Het dagboek miste elk reflectief moment, Willem Augustijn had het zeker niet geschreven om zichzelf te bepalen. Dat liet hij aan mij over.
Plotseling vermoedde ik een procedure gevonden te hebben. Dat ontbrekende deeltje bevatte misschien wel de sleutel die ik nodig had om Willem Augustijn uit zijn dagelijksheid te laten opstaan en te laten wandelen. Als ik hem dat deeltje nu eens alsnog zou laten schrijven, in mijn boek? Dat deeltje moest dan berusten op de bewaarde delen, het materiaal immers, en zou tegelijkertijd een uitzicht moeten bieden op de persoon, die dan zo vanzelf een onderwerp wordt. Bovendien zou het de laatste reis naar Hulst moeten beschrijven. Eens even zien: Willem Augustijn maakt zich op voor een reis naar Hulst in zijn hoedanigheid van baljuw. Ook ditmaal wil hij weer een dagboek bijhouden, en om dit nieuwe dagboek goed te laten aansluiten bij de verslagen van vorige reizen heeft hij zijn complete dagboek in zijn reisbagage. De koets wordt ingespannen, de paarden staan te dampen op het erf, enz. enz., en eenmaal op reis haalt Willem Augustijn zijn dagboek tevoorschijn om te zien met wat voor aantekeningen hij gewoon was te beginnen. Maar dan gebeurt er iets met hem dat nog niet eerder was voorgekomen: hij voelt de behoefte om uit dat dagboek een persoon samen te stellen, zichzelf. Hij pakt nu ook het nieuwe, lege dagboek en heel langzaam, op basis van de dagboekgegevens en ook nieuwe reiservaringen, komt hij tot een begrip en beoorde-